Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

maandag, december 31, 2007

Gelukkig nieuwjaar

Iedereen die dit leest een fantastisch 2008 toegewenst!

donderdag, december 27, 2007

Dessert

Gourmetten met mijn zoons is meer dan eten. Mijn oudste zoon Sietse, die anders bijna altijd het hoogste woord heeft, valt stil en bakt stukjes vlees perfect rondom bruin, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor zijn disgenoten. Intussen haalt jongere broer Bart allerlei ongein met eieren uit. Zelf heeft hij het over recepten. Het is duidelijk: ik zit met twee Jamie Olivers aan tafel. Wat een culinair genot. En dan moet het toetje nog komen.

Na de maaltijd slingert mijn jongste zoon zich om mijn nek.
‘Ik blijf hier heel lang, hè?’ vraagt hij.
‘Ja,’ zeg ik blij, ‘tot in het nieuwe jaar.’
Bart kijkt me lang en doordringend aan.
‘Ik blijf altijd bij jou,’ zegt hij beslist.
‘Maar wat gaat die lieve juf van jou dan denken?’ vraag ik.
Bart peinst. ‘Dat ik heel lang ziek ben,’ zegt hij.
Ik leg hem uit dat zijn plan geen kans van slagen heeft. Hij moet naar school in Nederland. ‘Als ik jou thuis houd, komt de politie.’
Sietse heeft zitten meeluisteren. ‘Echt waar?’ vraagt hij.

Mijn oudste zoon is negen, mijn jongste vijf. Hoewel er raakvlakken zijn, verschilt hun beleving van dag tot nacht. Ik moet met een antwoord op de proppen komen dat beide leeftijdscategorieën tevreden stelt.

‘Ja,’ antwoord ik, ‘zo is het echt. Een vader die een zoon thuis houdt, is, eh, heel stout.’
‘Waarom dan?’ vraagt Sietse.

Nu kom ik in de problemen. Ik kan zeggen dat het belangrijk is om dingen te leren, waardoor je, later als je groot bent, veel geld kunt verdienen, zodat je zoveel computerspelletjes kunt kopen als je wilt. Maar ik kan ook zeggen dat scholen fabrieken met veel te weinig mallen zijn, waar de jeugd klaargestoomd wordt voor een bestaan als veredelde werkbij.

Het wordt zelfcensuur.

‘Omdat het moet,’ antwoord ik. ‘Het is de wet. Dus ben je heel dom als je niet luistert. Want dan ga je naar de gevangenis.’

‘Dan ga ik toch gewoon met je mee?’ oppert Bart.

dinsdag, december 25, 2007

Kerststukje

Hij had niet eens gemerkt dat ze tot stilstand waren gekomen. Verstoord wierp hij een blik naar buiten. Tegenover hem, in de fata morgana achter het glas, zat een vrouw in een andere trein een tijdschrift te lezen. Ze kwam hem bekend voor. Zo ongeveer zag zijn droomvrouw er en profile uit. Typisch dat ze in tegengestelde richting reisde, dat had hij weer. Eigenlijk zou hij nu op de ruit moeten kloppen om haar aandacht te trekken. Maar zou ze dat horen? Hij wilde niet voor gek staan in de coupé. Bijna was hij met zijn aandacht weer bij het beeldscherm van zijn laptop. Toen draaide ze het hoofd en keek ze hem recht aan.

In een tekenfilm zou je zien hoe alles behalve zij en hij ineens verdween en in vuurwerk veranderde, en in een waterballet en in het slot van een symfonieconcert, allegro agitato. Het was een wonder. De eerste paar seconden heerste de verbazing in beider ogen. Toen herkenden ze elkaar, maar tegelijk zette zijn Intercity zich in beweging. Hij zag nog hoe ze naar beneden dook, haar handtas in waarschijnlijk. Om het nummer van haar 06 op te schrijven? Maar het was te laat.

Werken lukte niet meer. Hij bleef haar gezicht voor zich zien. Thuis trok hij de stoute schoenen aan. Hij plaatste een oproep op een site voor OV-reizigers en zette er voor de zekerheid een foto bij. In het daaropvolgende weekend kreeg hij zes reacties, louter van dames van middelbare leeftijd. Kennelijk hadden zich op het station Veenendaal-de Klomp nog meer wonderen afgespeeld. Zij zat er niet bij.

Het was rustig op het spoor, de maandag voor Kerst. Hij leek wel gek. Hij had nota bene een vrije dag vandaag, wat moest hij in de trein, hoe groot was de kans dat zij, zoals hij vurig hoopte, net zoals hij onderweg was naar de plaatsdelict? Die kans was bijna nul. Maar ze was zijn jonkvrouwe. Voor een blik van haar, desnoods vanuit haar slottoren, ging hij zijn leven lang op drakenjacht.

Twee ouden van dagen en een Gothic-meisje stapten in de Intercity die hij net verlaten had. Om de hoofden danste hun adem als Indianen om een totempaal. Verder gebeurde er niets op het perron van Veenendaal-de Klomp.

In de wachtruimte was het maar iets minder koud dan buiten. Met zijn rechterwijsvinger tekende hij een kerstboom in het vuil van de ruit, met ballen in de vorm van een hart met een pijl erdoor. Hij had gewoon aan de noodrem moeten trekken, bedacht hij zich.

Twee Intercities kwamen en gingen. Ofschoon hij zich midden op het perron posteerde, viel zijn aanwezigheid geen van de uitstappers op. Dit was zinloos. Hij nam zich voor om de volgende trein naar huis te nemen. Die kwam om 15.16 uur, zoals hij inmiddels al een paar keer gecontroleerd had.

Eindelijk, de Intercity met als eindbestemming Roosendaal reed voor. Hij keek nadrukkelijk naar de treeplank en zag haar voeten het eerst. Ze wezen naar hem, er was geen contact met de vloer. Toen gleden zijn ogen omhoog. Ze was het en ze zat in een rolstoel.

‘Duw je me?’ vroeg ze.
Tegen zulke ogen kon hij geen nee zeggen.
‘Het is me een eer,’ zei hij.

donderdag, december 20, 2007

Boy meets girl

Bijna zeven was hij en hij dagdroomde over een mooi meisje in een tutu. Hij kon precies zien hoe ze eruit zag, zelfs dat ze groene ogen had. Elegant sloeg ze een been achterover en reikte met de armen naar de zonnestralen, die door een bovenlicht naar binnen vielen en haar met een laagje goud bestreken. Haar paardenstaart danste ook, maar heel anders. Er bestond geen twijfel aan dat ze echt bestond. Op een dag zou hij haar tegenkomen. Als ze elkaar in de ogen keken, wisten ze het meteen. Dan nam hij haar mee naar huis en mocht ze zoveel Maggi in de soep doen als ze maar wilde.

Eerst moest hij uit haar naam heel heldhaftig zijn. Met een kartonnen schild, een plastic zwaard en een plastic helm (met vizier!) toog hij de bossen in om struikrovers en ander gespuis een lesje te leren. Voor de zekerheid nam hij wat schildknapen en pages mee, één van zijn jongere broers en vriendjes uit de buurt. Natuurlijk vonden ze alleen verlaten boomhutten en gedumpt afval. Maar het was net echt.

Voor zijn zevende verjaardag kreeg hij een abonnement op de Donald Duck. Het donkerharige meisje in de tutu maakte plaats voor Tinker Bell, het feetje van Peter Pan, want dat was gemakkelijker. Het had iets te maken met haar ogen en haar vormen. Maar er was nog iets: zoals ze naar Peter Pan keek. Zo moest er, later als hij groot was, een vrouw naar hem kijken.

Elf was hij en ze kwam al dichterbij. Hij mocht met Kerst laat opblijven en zag haar op tv. Ze heette Claudia Cardinale en ze speelde een prinses in The Pink Panther. Hij begreep de grapjes in de film vaak niet, waarom zijn vader telkens hard moest lachen. Hoe dan ook had hij alleen maar oog voor haar. Wat was ze mooi. Als hij later groot was, wilde hij uren alleen maar naar haar kijken.

32 is hij en hij is gepokt en gemazeld in de liefde. Hij kan fluiten naar het meisje in de tutu, om het maar niet over Claudia Cardinale te hebben. De ware bestaat niet. De wereld is een marktplaats, heeft hij ontdekt. Zo af en toe pak je iets dat beschikbaar is. Na een tijdje raakt de een op de ander uitgekeken en kun je weer opnieuw op koopjesjacht.

32 is hij en het is zijn eerste werkdag. Hij wordt rondgeleid door het bedrijf. Zij is onderweg van de tweede naar de eerste verdieping. Ze heeft een paar mappen onder de arm en draagt een witte overall. In een flits denkt hij terug aan de manwijven van Politicologie. Maar er schiet hem ook een regel uit een liedje te binnen: ‘She could wear a sack and still look good.’ Ze moet ervoor naar beneden kijken, maar ze slaat de ogen naar hem op.

Nee, denkt hij, niet nu.

dinsdag, december 18, 2007

Een goede manier om op postzegels te besparen

De wereld was gekanteld. Zomaar ineens. Het was ’s nachts begonnen, toen iedereen lag te slapen, langzaam eerst, maar naarmate de dageraad naderde steeds sneller, tot alles in een hoek van 15 graden tot stilstand kwam. Erg onhandig. Er moesten verdorie kerstinkopen worden gedaan!

Met de zwaartekracht was niets aan de hand, betoogden de wetenschappers de volgende morgen op tv. Oké, de aarde was misschien uit het lood geslagen, maar dat nam niet weg dat er eigenlijk geen enkele aanleiding bestond om dingen plotseling scheef waar te nemen. Er moest sprake zijn van een soort collectieve zinsbegoocheling.

In de praktijk bleek alles desondanks schuin. Lopen was moeilijk, fietsen uitgesloten, tenzij je heel veel EPO gebruikte. Bussen en treinen bliezen hun motor op, auto’s verbrandden hun koppelingsplaat. Alleen mensen met terreinwagens konden nog op hun werk komen, slechts om op de terugweg te verongelukken, omdat de remmen het niet hielden.

Als je thuis bleef, was het evenmin een pretje. Koken werd levensgevaarlijk en douchen een kwestie van acrobatiek. Afhankelijk van de indeling van je huis kon zelfs een bezoek aan het toilet een hele klim betekenen (of het omgekeerde natuurlijk: een levensgevaarlijke afdaling).

De president van de Verenigde Staten stelde een ongekende nucleaire explosie voor, ter hoogte van Kaapstad, zodat de as van de aarde heel misschien weer in het gareel kwam. Kon hij meteen een nieuw speeltje uittesten.

Intussen doken op tv en Internet de eerste commercials op voor producten die het evenwicht beloofden te herstellen: een bad van geïoniseerde siliconen kogels, waarin je het fornuis kon plaatsen, zodat het rechtop zou blijven staan, dat soort dingen. Ze werden massaal besteld, maar ze konden met geen mogelijkheid ter wereld geleverd worden.

Er werden tandradbanen ontwikkeld en andere vervoermiddelen die met de hellingsgraden wisten om te gaan. Huizen werden voortaan op hydropneumatische schanzen gebouwd, waardoor ze zich aanpasten aan de stand van de as van de aarde. Al gauw kon je met de lift naar het werk. Binnen no time was alles weer bij het oude. De wereld stond scheef, maar wat maakte dat uit?

Toen, onaangekondigd, maakte de aarde een radslag. Iedereen die zich niet aan het oppervlak verankerd had, viel ervan af.

Was alles dan voor niets geweest?

Al mijn lezers alvast fijne (voorbereidingen op de) kerstdagen gewenst.

zaterdag, december 15, 2007

De Van Lingen-code

Hij wilde Minister van Onderwijs en Wetenschappen worden. Politicologie leek de aangewezen weg. De faculteit zat in een herenhuis aan de Van Schaeck-Mathonsingel, ver weg van de rest van de Katholieke Universiteit Nijmegen.

Zijn jaargang telde 76 jongens en 9 meisjes, die in het verloop van de semesters allen hun hoofdharen af schoren en overalls gingen dragen. Op een dag, tijdens een vergadering over hoe de arbeidersmassa te mobiliseren, kon hij het niet laten. ‘Zijn we niet een tikkeltje te ambitieus?’ vroeg hij zich hardop af. ‘Ik bedoel, we hebben het wel eventjes over wereldrevolutie. Daarvoor moeten een boel radertjes in beweging worden gebracht. Met hoeveel man zitten we hier eigenlijk helemaal?’

De waarheid is zelden welkom. Keihard werd er met een vuist op tafel geslagen. Door zo’n kaal wezen in een overall. ‘Man,’ had hij gezegd. Hoe haalde hij het in zijn seksistiese hoofd, er zaten godverdomme vrouwen bij! Hij was een masochisties zwijn. Als er ooit wereldrevolutie uitbrak, was hij de eerste die tegen de muur ging, als hij dat maar wist, zei de bijbehorende blik. ‘Maar daar ging het niet om,’ hakkelde hij nog.

’s Avonds moest er naar werkgroepen over Cuba gegaan worden. Eerst werd er zilvervliesrijst gegeten en dan beluisterden en bespraken ze ellenlange toespraken van Fidel Castro. Tussen de bedrijven door werd, waarschijnlijk uit verveling, maar toch, openlijk over straatguerrilla gedelibereerd, welke wapens je dan nodig had en zo.

Louter geconfronteerd met randdebielen en manwijven concludeerde hij dat studeren niets met intelligentie te maken had. Hij besloot taxichauffeur te worden in zijn geboorteplaats.

‘Koud voor de tijd van het jaar, vindt u niet?’
‘U haalt me de woorden uit de mond, mevrouw. Gisteren was het althans nog prachtig.’
‘Je weet het nooit in dit land. Het kan vriezen of dooien.’
‘Dat is maar goed ook. Stel dat wij mensen het voor het zeggen hadden? Het zou een onvoorstelbare puinhoop worden.’
‘Wat u zegt, chauffeur.’

Hij grijnsde. Eindelijk had hij het door: je moest het spelletje gewoon meespelen, dan kreeg je fooi.

‘Gekke vraag, mevrouw,’ vroeg hij, ‘maar mag ik uw naam weten?’

vrijdag, december 14, 2007

Het dwergen van het zwelg

Er zaten nuiven in de opvangdwork. Dat kon van alles betekenen. Broddelbroedsel of erger nog, dwaalzwart. Het einde der gemijden leek aangestoken.

‘Niets,’ brieste de Nimister van Verontwaardiging, ‘mag hiervan naar buiten komen! Er zou kuddedolheid kunnen uitbreken. Daar willen we niet aan denken. Doe er iets aan. Maar doe het zwits en zwolg.’

De gezagsdragers bogen het hoofd en oberiseerden.

Na afloop staken ze de koppen op fluistertoon bij elkaar. Als je nuiven wilde aanpakken, meende iemand, moest er in de wuidel getast worden. En wel op zo’n manier dat het niet zou opkrallen. Nonsens, vond een ander, de hele opvangdwork moest gewoon op de relling.

Vele bitse twisten later werd men het tweens.

Dit was gakkerlijk een zaak voor Joe Stiletto, gepensioneerd stripheld.

Hem werd op het hart gestanst dat op hem de laatste hoop stolde. Hij kreeg honderdduizend Dwarrels voor de klus en nog eens een half miljoen om er zijn mond over dicht te moksen, waarvan tweehonderdduizend vooruit. Daarvan kocht hij perlichtelijk een heentje Habama’s, de baflek. Er is nooit meer iets van hem verkomen.

En die nuiven maar doorwuiven. Het opvangdwork kalft af en we zijn gewrongen om drogeloos toe te zien. Maligerwijs graait het dwaalzwart zijn macht tegemoet, iedere pel van de wag, en dwergt het zwelg verder. Niemand die er wat aan doet.

Het ziet er bonker uit voor ons, aardebonker. Ik zie u wel in de muilkwelders.

dinsdag, december 11, 2007

ff klikken

Voor een stukje met een filmpje surf naar nijmegencentraal.

donderdag, december 06, 2007

A dirty mind is a joy forever

Vanochtend zoende ik met een Aziatische schone toen de wekker ging. Het is niet dat ik persé iets met Aziatische schonen heb, maar hoewel ik me heus wel herinnerde dat ik moest opstaan, drukte ik de wekker uit en ging naar haar op zoek in mijn dromen. Tevergeefs, uiteraard.

Als ik eenmaal uit bed ben vallen me dingen op die moeten. De was met name. Om precies te zijn is er geen schoon T-shirt meer in huis. Ik heb namelijk geen wasmachine en op de hand schiet niet op. De oplossing ligt om de hoek, in de vorm van een wasserette aan de Guido Gezellestraat. Maar ik wil niet voor lul staan. Dus loop ik er al dagen over na te denken hoe zoiets nou in zijn werk gaat, een wasserette. Het enige wat me te binnen wil schieten is een sketch van Mister Bean met de voor de hand liggende grappen over verwisselde kledingstukken. In sommige van mijn boxer shorts zitten sportvlekken, Godbetert. Hoe discreet is een wasserette eigenlijk? Het nieuwste plan is dat ik eerst op verkenning ga. Wie weet heb ik het lef om een medewerker aan te spreken. ‘Gekke vraag,’ oefen ik in gedachten. ‘Ik wil mijn was hier doen, maar hoe werkt dat?’ Misschien krijg ik het echt op mijn heupen en neem ik de was alvast mee. Of alleen wat T-shirts, ja, zo ga ik het doen.

Voorwaarde: het moet vroeg gebeuren, want ik heb een paar uur nodig om moed te vergaren. En dat is nu juist het probleem, want het lukt me maar niet om mijn nest uit te komen vanwege die Aziatische schone en zo. Dus blijft er alleen maar tijd over voor de buurtsuper, wat bij vlagen ook al een hele toer is, want je weet maar nooit of mijn favoriete caissière dienst heeft. Ze is veel te jong voor me, maar te lief om niet over te fantaseren. Ik heb haar eens gecomplimenteerd met de naam op haar badge. ‘Past goed bij je,’ voegde ik toe, ‘je straalt.’
Ze voelde zich oprecht gestreeld, de schat.

Gisteren stond ik in de verkeerde rij. Tenminste, zo leek het. Mijn favoriete caissière moest ervoor over de schouder kijken, maar ze zag me. Ze glimlachte, zoals een vrouw glimlacht als ze een leuke man ziet, maar ook gleed, als een wolk, iets van teleurstelling over haar goddelijke gezicht. Als hij echt van me houdt, dacht ze, waarom staat hij dan bij Mieke, dat akelige mens, in de rij? Ach lieverd, ik wilde je alleen maar eens van de achterkant bekijken. Wat zeg je, stink ik?

Pff. Morgen beter.

dinsdag, december 04, 2007

De zin van het bestaan (en van ironie)

Kennissen hadden een driezitsbank over. Ik moest hem dan natuurlijk wel zelf komen halen. Op mijn fiets was uitgesloten. Dus moest ik een vriend charteren die in het bezit was van een auto met een trekhaak. Dan moest natuurlijk ook nog een aanhangwagentje geregeld worden.

Mankracht moest ik ook organiseren. Het probleem met de bank was dat hij via een raam naar beneden moest. De bezitters van de bank woonden namelijk in een bovenhuis en in het trappenhuis zat een knik. Mij werd verzekerd dat er minstens vier man nodig waren voor het karwei.

Slik. Ik woon ook in een bovenhuis en bij mij zit er ook zo’n bocht in het trappenhuis. Uren heb ik in gedachten aan de kwestie besteed. Hoe meet je nou hoe groot een bank mag zijn om nog door het trapgat te passen? Voor de zekerheid sprak ik afgelopen zondag af om de bank eerst te komen bekijken vooraleer ik de hele operatie opstartte. Stel dat het niet paste? Dan zou ik mooi voor niets een vriend met een auto en een aanhangwagen geregeld hebben, om over de mankracht nog maar te zwijgen.

Ik afgelopen zondag door de storm heen, helemaal van het Willemskwartier naar Hengstdal. Ondanks de poncho raakten mijn onderbenen drijfnat. Toen ik de bank zag, voelde ik opluchting. Het is niet dat ik me kan beroepen op een timmermansoog, maar dit ging passen, zeker weten. Weer thuis gaf ik het groene licht aan de manschappen: het ging lukken.

Nou nee dus.

Het eerste deel van de operatie verliep vlekkeloos. We kregen de bank via het raam naar beneden, wat heel spannend was, vooral ook omdat ik beneden stond.

Lang verhaal kort, mijn trappenhuis bleek te klein. We hebben het op alle manieren geprobeerd tot het zweet van onze gezichten droop. De bank bleef twintig, dertig centimeter te lang (en te breed en te hoog ook trouwens).

Nu staat hij in de garage van mijn vriend te wachten tot ik hem naar de stort breng, want eens gegeven blijft gegeven.

Eerst voelde ik me schuldig. Toen moest ik erom lachen. I've been caught on Candid Camera. Het leven is grap en bezigheidstherapie ineen.

Iemand toevallig een tweezitsbank in de aanbieding?

maandag, december 03, 2007

On-zin

‘Dag jongeman. Kunt u mij zeggen hoe kwaad het is?’
‘Pardon?’
‘Hoe kwaad is het?’
‘Sorry hoor. Taalkundig is er misschien niets mis met uw vraag, maar het is onmogelijk om op een zinnige manier antwoord te geven.’
‘Niet zo eigenwijs, jongeman. Er is wel degelijk sprake van een mate van kwaadheid. Even zozeer hebben we te maken met een cyclisch patroon. Kwaadheid komt en gaat in golven. Derhalve is mijn vraag wel degelijk opportuun.’
‘Tussen uw oren misschien. In mijn wereld gelden heldere afspraken over het gebruik van taal.’
‘Welk een kortzichtigheid. We denken dat we iets beet hebben door etiketjes op de werkelijkheid te plakken. Iets met vier poten en een leuning heet een stoel. Zodra het nog maar één poot heeft, spreken we echter van een kruk. Hebben we daarmee de waarheid vastgelegd? Welnee. Taal is niets anders dan een reddingsvlot waaraan wij ons vastklampen. Om ons heen sterven sterren, zwermen de kometen en regent het meteoren. De aarde is een stipje, jongeman, een stipje in een geheel waarvan niemand zich een voorstelling kan maken. We geven iets een naam en denken onze schouders op te kunnen halen. Zielig, om zo de ogen voor de werkelijkheid te sluiten. Ik vraag u nogmaals, hoe kwaad is het?’
‘Oké, oké, ik ben het met u eens dat taal illustreert hoezeer wij mensen in vooroordelen denken. Maar dan nog is uw vraag lariekoek. Ik kan u net zo goed vragen naar de kleur van woensdag.’
‘Blauw.’
‘Eh, eerder groen, zou ik zeggen. Maar daar gaat het niet om. Ik kan u niet zeggen hoe kwaad het is.’
‘Probeer het dan tenminste.’
‘Goed dan, eh, tien over zwap.’
‘Zo laat al? Dan moet ik nodig gaan, anders mis is mijn fruts naar Sprotsj nog.’

zaterdag, december 01, 2007

Homo ludens

Laatst zag ik iemand op tv met een uit de hand gelopen modeltreinbaan. Voor de gelegenheid zette hij een machinistenpet op. Jammer. Zo kreeg hij iets potsierlijks. Er is namelijk alle reden om ‘s mans hobby serieus te nemen. Wat brengt hem, behalve misschien een gelukkig huwelijk waarin de chemie is uitgewerkt, er in hemelsnaam toe om jaren van zijn leven in miniatuurtreintjes te steken?

Spelen is doen alsof je de controle hebt.

Over naar huize, of liever speelhol Meijer. Sietse is met Zelda bezig op de Wii, Bart zit Rayman 3 te doen op de PC, ik houd me in de keuken met het eten onledig, wat ook een vorm van spelen is, voor mij althans.

‘Wat staat er?’ hoor ik Sietse vragen. Er zit haast in zijn stem.
U moet weten dat Zelda in het Engels is. 12+, vermeldt de bijsluiter. Mijn oudste zoon is pas 9. De mop van het spel is dat je aanwijzingen combineert. Taal speelt een belangrijke rol. Toch heeft Sietse, schijnbaar door trial and error toe te passen, al vele ingewikkelde raadsels weten op te lossen. Daarbij is hij slim en ervaren in computerspelletjes. Soms is het net alsof hij de gedachten van de programmeurs raadt. Thuis mag hij echter maar een uur per dag spelen en hij is ontzettend ongeduldig. Als hij bij mij is, kan hij de reuzenstappen door het spel maken, waarop hij bijna twee weken heeft zitten te puzzelen. Omdat ik af en toe met hem meedoe.

Bart is intussen ook vastgelopen. Rayman 3 is vooral een kwestie van ooghandcoördinatie. Bewegen doe je met de pijltjestoetsen en schieten met de spatiebalk. Als je de shift-toets (lang) ingedrukt houdt, kun je kiezen voor speciale wapens (geloof ik). Als ik het spel probeer, oogst ik de hoon van mijn jongste zoon, want ik kan er echt helemaal niets van. Voor hulp is Bart dus aangewezen op zijn oudste broer, want die heeft Rayman 3 al twee keer uitgespeeld.

‘Hoe kom je hier verder?’ roept Bart. Er klinkt wanhoop door in zijn stem. Hem kennende heeft hij het al een tijdje zitten proberen, maar hij is pas vijf en het spel is 8+.

Ik loop naar Sietse en vertaal de boodschap op het scherm. Hij moet iets met standbeelden doen. Het muntje valt meteen. Mijn oudste zoon verkrijgt binnen no time een scherf van een spiegel, voor wat dat waard is.

‘Sietse, wil je alsjeblieft komen?’ vraagt Bart. Hij klinkt nog net niet klaaglijk. Onverwijld staat mijn oudste zoon op om zijn broer verder te helpen. Glimlachend begeef ik me weer naar de keuken en voeg een snufje oregano toe.

donderdag, november 29, 2007

Cluedo

Het is Nijmegen dan toch gelukt om eens met iets anders dan de Vierdaagse de voorpagina’s te halen. Na Bill Clinton wordt nu de veelbelovende PvdA-wethouder Paul Depla in verband gebracht met orale seks. Gisteravond moest hij zich in een debat met de Nijmeegse gemeenteraad verweren. Hij haalde er het late NOS-journaal mee. ‘Ik ben geen Jantje Smit,’ zei hij, ‘Mijn privéleven is geen reality-soap en gaat niemand iets aan.’

Gelijk heeft hij, maar mooi dat de affaire de afgelopen week op straat lag. Iedereen en alles bemoeide zich er tegenaan, ook ik, met een stukje op Nijmegen Centraal (en dat heb ook ik geweten).

Nu de feiten. 1: Er is geen enkel bewijs voor de seksuele escapade waarvan de Nijmeegse wethouder beticht wordt. 2: Het gaat dus om een gerucht.

Zijn we er dan allen ingestonken?

Waar rook is moet vuur zijn, zou je zo zeggen. Maar wie is voor die rook verantwoordelijk?

Paul Depla behoort tot de intimi van Wouter Bos. Hij heeft dus vele vijanden, niet alleen binnen de PvdA, maar met name in de burelen aan de Waal, lijkt me zo. Een anoniem mailtje naar geenstijl.nl is zo verstuurd. Iemand wil Paul Depla pootje haken, hem duidelijk maken dat je als klootzak zelfs in de politiek geen carrière kunt maken, tenminste, dat vermoed ik.

Cherchez la femme.

Misschien is het de uitzendkracht wel met wie Paul Depla een buitenechtelijke relatie schijnt te hebben gehad. Ergens halverwege de afgelopen week dook ze ineens op, in de Telegraaf ook. Naar verluidt had de wethouder voor een liefdesnestje gezorgd. Toen de affaire over was, stond ze op straat. Ze heeft er nog een rechtszaak over aangespannen, die ze verloor. We hebben een motief. Wraak!

Wie er ook bij geenstijl (overigens eigendom van de Telegraaf) aan de bel is gaan hangen, hij of zij hoopte op een vervolg. Dat is wonderwel gelukt. Wie heeft er gelekt, een vrouw die zich afgewezen voelde, een partijgenoot, beide (want, Godbetert, minister Guusje herself)? Ik voor mij gok op een ambtenaar met brede heupen en te weinig werkdruk.

Paul Depla heeft het debat over het gerucht overleefd. Met steun van de burgemeester blijft hij aan als wethouder van Nijmegen. Maar of hij ooit nog minister wordt?

woensdag, november 28, 2007

Tjonge, wat een stilte

Dat is op Nijmegen Centraal wel anders.

donderdag, november 22, 2007

Regeren is vooruitzien

Roken wordt weer duurder. Waarom? Omdat staatssecretaris de Jager van Financiën zo een belastingverhoging in de gokbranche ongedaan kan maken.

Toen ik begon met roken kostte een pakje Drum 2 gulden. Onder premier Kok kwam er zomaar ineens een gulden accijns bij. Met de opbrengsten werd een extra conducteur in de trein betaald, want het vandalisme in het openbaar vervoer nam destijds hand over hand toe. Je hoort er, anders dan bij het kwartje van Kok het geval is, nooit meer iemand over. Om een lang verhaal kort te maken, vanaf 1 juli volgend jaar moet ik 5,45 Euro voor 50 gram rookgenot neertellen.

Roken is dom, dat weet ik ook wel. De overheid wrijft het me in. Tegenwoordig mag ik buiten gaan staan kleumen voor mijn nicotineshot. Nog even en rokers zijn paria in Nederland.

Toch moet ik vooral blijven roken. Anders wordt gokken onbetaalbaar.

En ik maar denken dat regeren meer is dan boekhouden.

Daarbij, wat is erger, een gokverslaving of een nicotineverslaving? Weegt u vooral de sociale factoren mee: gezinnen die ontwricht raken, omdat vaderlief zogenaamd een pakje sigaretten gaat halen, maar in werkelijkheid met de noorderzon verdwijnt.

Alle gekheid op een stokje, gokken lijkt me gevaarlijker dan roken. Een nicotineverslaving is nog op te brengen voor Jan Modaal. Maar met gokken kan er serieus uit de bocht worden gevlogen. Een maandinkomen is zo verspeeld.

Gelukkig, de accijns op wijn gaat ook omhoog. De opbrengsten komen ten goede aan de sportkeuringen in Nederland.

Hulde.

Ik rook en drink nog slechts voor het algemeen belang.

dinsdag, november 20, 2007

Staal

Nu.nl: ‘Voorzitter Erik Kurvers van basketbalclub Eiffel Towers heeft maandag voor 180.000 euro een deel van de originele wenteltrap van de Eiffeltoren gekocht.’

De symboliek is duidelijk. Erik Kurvers wil hogerop, zowel met zijn bedrijf als met de basketballclub die hij sponsort.

Tja.

Staal kunnen geen menselijke eigenschappen worden toegedicht. Het stuk trap dat Erik Kurvers heeft gekocht, weet er niets van dat het ooit de tweede met de derde verdieping van de Eiffeltoren verbonden heeft. Staal heeft geen geheugen, staal is dode materie.

Erik Kurvers denkt dat het stukje trap dat hij gekocht heeft meer is dan staal. Hij is de enige die dat denkt. Het is dat hij niet in auto’s doet, anders was hij vast een Formule I-renstal begonnen.

Straks staat het stuk wenteltrap uit de Eiffeltoren nutteloos te wezen in de receptie van Eiffel Towers BV, hopeloos ingeklemd tussen vloer en plafond, zonder dat iemand er ooit nog een stap op kan zetten. Met een beetje geluk hangt er een bordje bij, met een gelikte tekst over ambities en zo, zodat we niet meteen denken dat het om een hoop oud ijzer gaat, wat het op de keper beschouwd natuurlijk wel is.

180.000 Euro. Daar kun je heel wat pakjes noedelsoep voor kopen. Betaalt Erik het trouwens uit eigen zak of uit de bedrijfskas? En wat vinden de OR en de commissarissen ervan?

Kom tot jezelf, Erik, wilskracht en fantasie zijn gratis.

zondag, november 18, 2007

Ont-moeten

PC aanzetten, e-mail checken, het gebruikelijke rondje over het wereldwijde web.

Ik moet gewoon beginnen, denk ik, dat is in alle opzichten het beste.

Nee. Eerst een potje Spider Solitaire. Ik heb een winstpercentage van 26 procent op het moeilijkste niveau, met vier kleuren dus. Knappe jongen die mij dat nadoet. Ik gun mezelf af en toe een paar potjes. Kan mijn geest een beetje spelen.

Ik win. Vooruit, nog een potje.

Begin nou gewoon aan de tekst, denk ik, je zult je zoveel beter voelen als je het doet.

Dat is waar, maar kunst laat zich niet dwingen, meneer. Nadat ik ook mijn tweede potje Spider Solitaire knap in winst heb weten om te zetten, ga ik voor het scheepsrecht, want op twee benen kun je niet staan, dat weet een kind.

Als ik ook mijn derde potje Spider Solitaire aan mijn zegekar gebonden heb (it’s my lucky day!), is het alweer tijd voor het gebruikelijke rondje op het wereldwijde web. Er blijkt van alles veranderd te zijn sinds de laatste keer dat ik keek. Vanzelfsprekend lees ik ieder vers nieuwsbericht en volg indien nodig een link of wat. Hoezo klikverslaafd? Ik probeer gewoon op de hoogte te blijven.

Intussen kun je als je goed luistert de deadline al in mijn nek horen hijgen. Dat woord alleen al. Doodlijn. Brr.

Ik wil me, op het terras bij het zwembad van mijn landhuis in de Drôme, door twee langbenige schoonheden tegelijk laten pijpen, terwijl ik aan een longdrink lurk en mijn literaire agent in New York aan de lijn heb, die me vertelt dat de filmmaatschappijen in de rij staan voor mijn volgende bestseller. Nooit meer moeten. Alleen nog maar naar de wc, op zijn tijd.

Maar die tekst. Ik heb het beloofd. Met iedere seconde die verstrijkt voel ik me schuldiger. Geen ergere gevoelens dan schuldgevoelens.

Het vierde potje Spider Solitaire verlies ik kansloos. Weet je wat? Ik ga mijn e-mail maar weer eens checken. Dat moet hoognodig gebeuren.

zaterdag, november 17, 2007

Tussen de bedrijven door

‘Ben je klaar, schat?’ vraag ik zachtjes.
Bart zit met de ogen dicht op de toiletpot.

Tegen twaalven laat ik hem altijd nog even plassen. Anders is een ongelukje zo gebeurd.

Daarna roept de plicht. Ik moet verder met het boekje over groei. Dat zet me aan het denken. Heeft u wel eens goed naar mieren gekeken? Ik wel. Ze lijken net mensen. Er moet gegroeid worden, koste wat het kost, want anders dondert de kolonie als een kaartenhuis in elkaar. Ik bedoel maar, waar was de mensheid 80.000 jaar geleden? En kijk nu eens. Groei zit in ons wezen, ben ik bang. Misschien bestaat alles in het heelal wel uit groei, tot het weer een keer knalt.

Toch gaat het om nu.

‘Klaar?’ herhaal ik fluisterend.
Er gaat een huivering door mijn jongste zoon. Net als zijn vader kan hij geweldig elders zijn; er zijn kanonnen voor nodig om ons echt wakker te krijgen, we kunnen daar niets aan doen, het is iets in onze genen. Bart knikt, dat wil zeggen, hij laat zijn kin twee keer zakken. Een kwestie van zwaartekracht. Woorden zijn kennelijk te hoog gegrepen.

‘Goed zo,’ zeg ik en ik til hem op. Automatisch slaat hij zijn beentjes om mijn middel. Hij vlijt het hoofd tegen mijn rechterschouder. Ik voel zijn warmte. Hij past nog op een arm. We zijn een wezen met acht ledematen dat op twee benen traploopt. Nadat ik hem heb ingestopt, druk ik een kus op zijn wang. Bart merkt het niet eens, maar wat ben ik rijk.

donderdag, november 15, 2007

Elders

De wekker gaat, maar het is onbestaanbaar dat ik nu opsta. Het lijkt alsof er lood in mijn botten zit.

Afgezien van de vermoeidheid is er nog iets.

Toen hij negen maanden oud was, viel mijn jongste zoon Bart in een onbewaakt moment van de trap. Mijn ex Sonja en ik keken elkaar aan, terwijl we het geluid hoorden van zijn lichaam terwijl het snel achter elkaar contact maakte met een aantal van de dertien betonnen traptreden. Het was even stil. Mijn bloed veranderde in ijswater. Ik wist zeker dat Bart dood was en mijn ex ook. Toen begon hij te huilen. Afgezien van wat blauwe plekken mankeerde hij niets.

In mijn droom zijn Bart en ik op een galerij van een hoge flat. Alle details kloppen, tot en met de glanzende deurknoppen, waarin je het panorama kunt zien, maar dan omgekeerd en als door een fish eye-lens bekeken. Honderdtachtig graden, waarvan het meeste hemel is, vol met boze wolken. Op de voorgrond mijn jongste zoon, zwaaiend aan de balustrade. Op de achtergrond huizen en bedrijfsgebouwen en verderop, wat vager, weilanden omzoomd met boomkragen, die op golven lijken. Alles is grijs, maar dat doet niets aan de echtheid af. Bart moet niet nog eens de dood tarten, maar telkens weer wurmt hij zich met zijn smalle lijf door de spijlen van de afrastering heen. Slechts zijn twee handjes staan er tussen leven en een val van dertig meter. Hoeveel spieren heeft een jongetje van vijf in Newton? Is het genoeg om de G-krachten te weerstaan, die hijzelf oproept? Het is een spel, kraait hij, er kan niets gebeuren. Dus wel, denk ik, daar kijk ik vaak genoeg National Geographic Channel voor. De spijl waaraan Bart hangt, kan metaalmoe zijn. Dit is veel te gevaarlijk. Ik wil dat hij ermee ophoudt. Hij weigert te luisteren en wat ik ook probeer, de film staat stil, ik kom niet dichterbij.

Als ik wakker schrik, zweet ik uit iedere porie van mijn lichaam. Onder me is het matras klam en datzelfde geldt voor het dekbed ter plaatse. Gelukkig heb ik een twijfelaar en ben ik vrijgezel. Ik schuif op en val uiteindelijk weer in slaap.

De wekker gaat, maar het is onbestaanbaar dat ik nu opsta. Het is niet alleen dat er lood in mijn botten zit. Het matras naast me is nog steeds klam, voel ik en ik herinner me ineens waarom. Bart!

Ik moet hem redden.

dinsdag, november 13, 2007

Link

Voor mijn stukje van vandaag gelieve u zich te wenden tot Nijmegen Centraal.

zondag, november 11, 2007

Dienstmededeling

Dag in, dag uit beleef ik de hoogste pieken en de diepste dalen. Ik hoef maar een hele leuke fotografe te ontmoeten of de jonge honden die mijn gevoelens zijn, weten te ontsnappen en richten allerlei onheil aan. Of zijn het mijn gedachten? Ze hollen nu nog rond, in een polder nabij Gouda. Luisteren, ho maar.

Hoofd en hart zijn beide niet te beteugelen, laten we het daarop houden.

En de goot maar lonken.

Humor, jaloezie, romantiek, seks, spiritualiteit, strijd, suspense, Weltschmerz, alles zit erin. Saai wordt het nooit. Mijn leven lijkt wel een roman.

Ik hoef het niet op te schrijven, ik beleef het al.

Zo heeft iedereen wel wat.

Gisteren maakte Arnon Grünberg heel megalomaan bekend dat hij nooit meer in de literaire openbaarheid zal verschijnen.

Mij kan enige grootheidswaan evenmin ontzegd worden. Om mijn redacteur te citeren: ‘Dat moet ook wel, als schrijver.’ Zijn woorden, niet de mijne. Het maakt me werkelijk geen bal uit wat u van mij, mijn leven of van mijn pennenvruchten vindt. Ik schrijf toch lekker wat ik wil en dat doe ik voor mezelf. Om de stoom te laten ontsnappen. U mag meegenieten. Of niet. Smaken verschillen.

Ik maak een diepe buiging voor de complimenten, de steunbetuigingen en de avances die mij hier gewaar werden.

Maar ik heb ze niet nodig.

Vanaf vandaag is het niet meer mogelijk om op dit weblog te reageren.

Veel leesplezier verder!

vrijdag, november 09, 2007

Terug naar Den Haag

Jarenlang reed ik er iedere weekdag naartoe in mijn vette auto van de zaak. Nou ja, rijden? Meestal sloot ik in de dagelijkse file aan, hoe vroeg ik ook van huis vertrok. Bij het adviesbureau waar ik werkte, was overwerken de norm. Ik mocht van geluk spreken als ik ’s avonds voor tienen thuis was. Het record staat op half zes in de ochtend. ’s Anderendaags moest ik om negen uur present zijn in de haven van Muiden, om met een groep klanten een zeiltocht te maken over het Markermeer. Terwijl mijn klanten Volendam onveilig maakten, heb ik met hun instemming nog even in een kooi liggen pitten.

Waarom ik u dit vertel? Je werk hoort je hobby te zijn. Dat was bij mij niet het geval. Ik verlangde hevig terug naar mijn begintijd als free lancer, toen ik soms ook werkweken van tachtig uur of meer maakte. Maar tenminste bepaalde ik toen mijn eigen agenda. In theorie kon ik zomaar een week vrij nemen. In de praktijk zei ik nooit nee, want ik was blij met iedere opdracht.

Nu reis ik opnieuw naar Den Haag en opnieuw in een slakkengang, terwijl op de horizon wolken in allerlei tinten donkerblauw tomeloos bolderen. Door de vertraging zitten er een paar stoptreinen voor ons, is via de intercom meegedeeld. Het maakt mij niet uit. Ik ben ruimschoots op tijd vertrokken, want ik wil onder geen beding te laat komen.

Gisteravond om zeven uur ging de telefoon. Of ik tijd had om donderdag een congres te verslaan? Ik hoefde er geen seconde over na te denken.

Het is al donker wanneer ik op de Javastraat samen met een heel leuke fotografe de bomvolle bus terug naar het centraal station neem. Het Binnenhof lijkt door de beregende ruiten op een Efteling-attractie. Ik bedenk me dat ik vannacht tot twee uur aan de lucratieve schrijfklus gewerkt heb. Maandag moet hij af zijn. Hetzelfde geldt voor het artikel over het congres van vandaag. Dat wordt het hele weekeinde doorwerken. Oude tijden herleven.

Weet u wat?

Ik geniet.

woensdag, november 07, 2007

In beweging

Gisteren was alles weer zoals het hoort.

Bij het eerste krieken van de wekker spring ik uit de veren. Tandenpoetsen, scheren, me wassen, alles gaat op de automatische piloot. Eigenlijk ben ik alleen maar met handelingen bezig die opgeteld moeten leiden tot het halen van mijn trein.

Er is zelfs nog tijd voor een shaggie op het perron. Ik denk hoegenaamd niets. Ja, ik verbaas me eens te meer over een rokerspaal die in de hens staat. Iemand zou bijvoorbeeld op het idee kunnen komen om zo’n ding van een laag water te voorzien, zodat de peuken niet kunnen gaan smeulen.

Onderweg neem ik allerlei details in me op, voor je weet maar nooit. De hoek die letters op een gebouw beschrijven als je met het hoofd achterover ligt, wat er dan te raden overblijft, dat soort dingen. Ook probeer ik de kleur van de lucht weer eens in woorden te vangen, maar het is een lastig allegaartje vandaag, want er is storm op til.

Foeragerende zwanen, zie ik, en paarden die met hun neus aan het gras vast zitten. Alsof ze stroom tappen.

Intussen luister ik noodgedwongen naar de jongen en het meisje achter me. Beiden moeten ze erg hard lachen om alles wat hij zegt, ook als het helemaal niet grappig is.

‘Kijk, een weiland, ha, ha, ha.’

De sloten die aan weerszijden haaks op de spoorweg lopen, vormen steeds opnieuw een perfecte T met de A-2 en het Amsterdam-Rijnkanaal. Een paar bolletjes wolken op de horizon en klaar is het schilderij van je Hollandse meester.

‘Kijk, vee, ha, ha, ha.’

Voorbij Abcoude nemen twee koeien elkaar op de horens, zoals buffels dat doen in natuurfilms op tv. Wat bezielt de beesten? Ze horen melk te produceren. Van heinde en verre komen de andere dieren uit de kudde aangesneld om niets van het spektakel te hoeven missen. Hoe loopt dit af?

‘Kijk, een kerktoren, ha, ha, ha.’

De trein rijdt onverbiddelijk door. In gedachten trek ik zonder me een seconde te bedenken aan de noodrem.

dinsdag, november 06, 2007

Sic

Ineens is hij terug, de slang die in zijn eigen staart bijt.

Van alles neem ik me voor, iedere dag weer. Maar ik ben zo moe dat het lijkt alsof er gewichten aan mijn gewrichten zitten. Het lukt me maar niet om mijn bed uit te komen. Slapen, wil ik, in Godsnaam slapen. Ik heb dit eerder meegemaakt. Ik heb me er zelfs voor laten onderzoeken. De ziekte van Pfeiffer, dacht ik. Nee, dus. Er werd niets gevonden in mijn bloed. Het moet welhaast tussen de oren zitten.

Klopt. De werkelijkheid is me gewoon teveel. Omdat ik het denken niet kan stoppen. Ik zie, ik zie, wat u niet ziet en het is… Paarsachtig blauw met oranje stippen, maar dat houdt dan altijd wel weer verband met iets. Gedachten hebben immers vertakkingen. Voor je het weet, ontstaat er een heelal aan mogelijkheden. Ik verlies me er regelmatig in en het overtreft de Efteling, kan ik u vertellen.

Feit: Welk dienstverband ik ook aanga, vroeg of laat eist mijn geest de vrijheid en brand ik op. Omdat de verveling toeslaat. Omdat ik vanavond AFTh de AKO-literatuurprijs heb zien winnen en ik zin heb om een roman te schrijven die over twee jaar een kans maakt.

Dat inzicht maakt de vermoeidheid er niet minder op. Het wordt zelfs nog erger. Immers, ik dacht dat ik een station verder was. If you can’t beat them, join them. Gewoon op mijn eigen malle manier meedoen aan het krankzinnige gezelschapsspel dat het leven in het zogenaamd vrije westen is. Verzet is zinloos. Ik moet mijn eigen broek op zien te houden. Het schrijversschap in de koelkast. Een inkomen verdienen. Het maakt niet uit hoe. Daar gaat het om.

Toch verbeeld ik me de vermoeidheid niet.

Waarmee de slang zich op zijn eigen staart af beweegt, ik weet het.

Morgen sta ik om 8 uur op in verband met de lucratieve schrijfklus. Ik ben gek dat ik dit stukje schrijf, gezien het tijdstip en mijn chronische behoefte aan slaap.

Het moe(s)t gebeuren.

zondag, november 04, 2007

Sinterklaas bestaat wel degelijk

Hedenochtend. ‘Adrie,’ roept mijn jongste zoon het luchtledige in, ‘ik ben het, Bart!’

Voor alle duidelijkheid: Adrie is de vegetarische draak die in mijn tuin huist. Voluit heet hij Adrianus Gerardus Balthasar Van Vuurtand tot Drakestein, maar dat bekt niet zo vet. Vandaar Adrie.

Een paar weken geleden. Ik heb Bart aan de lijn en geef hem zogenaamd aan Adrie, de tuindraak. Ik praat met een gek stemmetje. Tja. Ik heb nu eenmaal niet zoveel gekke stemmetjes. Om precies te zijn heb ik er maar één.

Gisteravond. Ik leg mijn jongste zoon op bed.
‘Adrie bestaat niet echt, hè?’ vraagt Bart. Hij kijkt me recht aan met zijn blauwe poppenogen.
‘Waarom denk je dat?’
‘Hij heeft dezelfde stem als je handjes,’ zegt Bart.

Mijn handjes zijn de hoogste instantie in huize Meijer. Soms kietelen ze, soms leggen ze een knoop in een zoon. Maar altijd wordt erbij gepraat. Met een gek stemmetje, mijn enige.

Zie je wel, denk ik, Bart heeft me door. Niet alleen is Adrie de tuindraak ontmaskerd, maar ook mijn handjes zijn gloeiend de pineut.

Terug naar hedenochtend. Mijn jongste zoon staat bovenaan de tuintrap. Nog eens vraagt hij Adrie, de vegetarische draak, om tevoorschijn te komen. ‘Je hoeft niet bang te zijn, ik ben het, Bart!’

Eerst denk ik dat hij mij een plezier wil doen. Dan begrijp ik plotseling hoe het zit met God. Diep van binnen wil je dat hij bestaat. Vraag maar aan Bart. Hij is vijf, hij kan het weten.

vrijdag, november 02, 2007

Rijkman Groenink

'In Brazilie nemen we alles over wat los en vast zit op bankgebied. En dan sponsoren we twee van de zeven boten in een zeilrace rond de wereld, die uiteraard Sao Paulo en Rio de Janeiro aandoet. Het kost wat, maar dan heb je ook wat.'

Rijkman Groenink heeft er een zooitje van gemaakt. De wereldspeler, die hij met de ABNAmro voor zich zag, is zelf roemloos overgenomen. Maar mooi dat deze falende ijdeltuit - de corpsbal die willens en wetens de banen van tienduizenden personeelsleden op het spel heeft gezet ter meerdere eer en glorie van de stijve die hij kreeg van een spinnaker met het bedrijfslogo, het Nijenrode-pikkie dat de werkelijkheid met een soort Risk verwarde - 4,3 miljoen Euro oprotpremie opstrijkt. Daarnaast verzilvert hij zijn aandelenpakket, goed voor nog eens 26 miljoen.

Toegegeven, het wordt ook ingegeven door kift, maar ik hoop echt dat Rijkman Groenink een substantieel deel van zijn inkomen aan goede doelen schenkt.

Anders krijgt hij Boer Krelis op bezoek.

donderdag, november 01, 2007

Tweezaam

Intimiteit is dat je in haar aanwezigheid een scheet durft te laten. Intimiteit is dat ze weet wat je lekker vindt in bed. Intimiteit is dat ze vers gebrande cashewnoten voor je meeneemt van de markt. Intimiteit is dat je haar remsporen uit de toiletpot verwijdert.

Er is geen wereld zo groot als de intimiteit tussen twee mensen. Samen in een zeepbel, ja gezellig.

Poef!

Ik ben bijna een halve eeuw oud. Eigenlijk geloof ik niet meer in de liefde. Wat heb ik aan intimiteit als die alleen maar tot pijn leidt?

Dan kom jij aan, op perron 1a. We herkennen elkaar al van verre en of ik nou wil of niet, vanaf het moment dat we elkaar in de ogen kijken, is het raak: Uit het niets zitten we op onze eigen wolk in de zevende hemel. We zijn intiem, zonder elkaar zelfs maar aan te hoeven raken.

‘Zullen we heel romantisch bootjes gaan kijken?’ stel ik voor.

Ongetwijfeld varen er heel wat schepen voorbij op de Waal, maar we hebben alleen maar oog en oor voor elkaar. Na één cappuccino zeg je dat je wel naar mij wilt.

Oeps.

Bij mij thuis is het een verre van romantische puinhoop waarin ik alleen de weg weet. Als ik jou er toelaat, kom je wel erg dichtbij. Wil ik dat wel?

Het gebeurt gewoon. Daar zit je dan, naast me op de bank en ik hoef me voor niets te schamen. Het gaat je echt om mij.

Aan alles komt een einde. Je wilt thuis eten en ik breng je naar het station. Ik kijk naar je, net zolang tot je uit het gezicht verdwenen bent. Op het laatst til je heel schattig je neus op, om een bord te lezen, vermoed ik.

Je bent niet vertrokken. Niet echt.

dinsdag, oktober 30, 2007

ff doorklikken

Voor mijn blog van vandaag verwijs ik u graag door naar Nijmegen Centraal.

maandag, oktober 29, 2007

Uit de goot

Bijna op de dag af vier maanden geleden stond ik middenin de nacht barrevoets op straat. Ik was genoodzaakt in een schuurtje te slapen. In mijn portemonnee zat niet eens genoeg voor een pakje shag, laat staan voor een treinkaartje. De volgende dag belde ik mijn vriend Benz. Hij sprong meteen in de auto en kwam me halen. Eenmaal op de autobaan vertolkte een geweldige onweersbui mijn paniek, want er leek maar geen einde te komen aan mijn afdaling naar de goot.

Vandaag lijkt de lucht op melk met blauwe vlekken. Opnieuw rijden Benz en ik over de A-73, maar ditmaal in omgekeerde richting, terwijl ik aan het stuur zit en ik de eigenhandig gehuurde Ford Transit maar moeilijk op honderd per uur kan houden. Zelfs voor de borg heb ik van niemand geld hoeven lenen.

‘Eigenlijk,’ beken ik, ‘heb ik pas een week of twee echt het gevoel aan de goot ontsnapt te zijn.’
‘Dit is een symbolische reis,’ antwoordt Benz, ‘we maken iets rond vandaag, door je spullen uit Limburg te halen. Daarom wilde ik er persé bij zijn.’
‘Je bent een geweldige vriend,’ zeg ik, ‘zonder jou had ik het niet gered.’

Vier maanden geleden voelde ik me bang. Nu heb ik ondanks de rugpijn het Bart Veldkamp-hupje in mijn tred als ik bij een tankstation een bosje bloemen haal voor La Van Dongen. Voor wat, hoort wat. Mijn spullen hebben toch maar mooi al die tijd bij haar gestaan. Haast fluitend tel ik 7 Euro 50 neer.

7 Euro 50.

Nog niet eens zo heel lang geleden deed ik een week met zo’n bedrag.

En kijk mij nou.

zaterdag, oktober 27, 2007

Het leven bestaat uit keuzes

Afgelopen dinsdag. Als ik weer eens te laat opsta, doet mijn lijf overal zeer. De gedachte aan nog eens een avond kou lijden bij On Time Logistics BV vervult me met weerzin, ook al omdat ik weet dat ik donderdagmorgen een afspraak heb voor een lucratieve schrijfklus.

Toch trek ik om half vijf een extra trui aan en begeef ik me op weg. Op het lange rechte stuk van de Industrieweg heb ik de schrale wind pal tegen, maar niets kan me stoppen, want ik besef dat er zonder mij zaken in het honderd gaan lopen bij On Time Logistics BV. Met name zal er niemand supervisie houden op de voorselectie van gordijnrollen. Ik fiets hier vanwege mijn verantwoordelijkheidsgevoel.

Eenmaal aan het werk zie ik alleen maar bewijzen voor mijn relatieve onmisbaarheid. Haast ongewild ben ik chef van de kaboutertjes geworden, want als één van de weinigen ben ik van alle schakels in het logistieke proces bij On Time Logistics BV op de hoogte. Automatisch zet ik de andere uitzendkrachten aan het werk en geef zelf het goede voorbeeld. Ik heb het er nog over met loodsbaas Freddy. We zijn het eens dat je mensen nodig hebt met hart voor de zaak.

Donderdagmiddag. Ik ben net terug van mijn afspraak. De bedoeling is dat ik een boekje ga schrijven. Het honorarium overtreft mijn stoutste verwachtingen. Netto nog geen twee weken werk. Voor hetzelfde geld moet ik bij On Time Logistics BV minstens vijf keer zo lang werken. Het is oneerlijk verdeeld op de wereld.

De telefoon gaat. Keizer Koen aan de lijn, de man die bij On Time Logistics BV de uitzendkrachten regelt en die zijn bijnaam verdient door zich hoogst zelden op de werkvloer te vertonen. Of ik over een vast contract wil komen praten? Ik moet maar zeggen op welke weekdagen ik wil werken. Ik durf geen nee te zeggen.

Het voelt als beloning, maar waarom nu?

Wat nu?

Vrijdagmorgen word ik wakker met helse pijnen in mijn onderrug. Zelfs ademen doet zeer en lopen is bijna niet te doen. Bij het uitzendbureau meld ik me ziek en neem meteen de hele volgende week vrij, om aan het boekje te kunnen werken en mijn rug rust te gunnen. Ook mijn afspraak met Keizer Koen zeg ik af.

Daar gaat mijn carrière in het woningtextiel.

donderdag, oktober 25, 2007

Ice Age

Lieve jij,

Zo’n afkoelingsperiode werkt, ik ben weer helemaal terug op aarde. Daarbij zorgt eind oktober 2007 voor een soort permanente koude douche. Daar kunnen vlinders (in de buik) slecht tegen.

Ik denk nog steeds bijna altijd aan je, maar je bent niet langer de vrouw op wie ik mijn leven lang gewacht heb.

Natuurlijk wil ik je nog steeds graag IRL beleven, maar ik zal je niet meteen bespringen, zoals ik het afgelopen weekeinde zou hebben gedaan. Ik wil je ontmoeten en dan zien we wel.

In het meest waarschijnlijke scenario voelen we ons beiden ongemakkelijk. Ik heb het een paar keer meegemaakt, met Internet-dates. De werkelijkheid kan niet tippen aan verwachtingspatronen. Teleurstelling is onvermijdelijk.

Nou en?

Afgelopen weekend was de zevende hemel. Eindelijk iemand die op de goede knopjes duwde, virtueel weliswaar, maar toch.

Dat neemt niemand me meer af, wat er ook gebeurt. Desnoods worden we (pen)vrienden. Daar was het je toch om begonnen?

Liefsjep

woensdag, oktober 24, 2007

Kleintje

Hij heeft gitzwarte poppenogen en een stralend witte lach. Niemand weet hoe hij heet. We noemen hem ‘Kleintje’.

Als Kleintje niet op het toilet verkeert, zit hij aan zijn MP3-speler te frunniken. Heel soms pakt hij een gordijnrol, een lichte.

Niemand durft er wat van te zeggen, want een uitzendkracht wordt betaald om werkzaamheden te verrichten, niet om erop toe te zien.

Kleintje is een Marokkaanse Nederlander en daar trekt het uitzendbureau hele blikken van open, tegenwoordig. Geen probleem, alleen bezorgt Kleintje ze nog meer een bad name. Dat zegt ongetwijfeld iets over de opvoeding. Autochtone Nederlanders hebben geleerd, dat het ongepast is om toe te kijken terwijl anderen het werk opknappen. Kleintje en de andere Marokkaanse Nederlanders, die bij On Time Logistics BV werken, hebben daar geen enkel probleem mee.

Zijn Marokkaanse Nederlanders lui?

Welnee, ze gaan alleen automatisch alle verantwoordelijkheid uit de weg. Een beetje fatalist maakt zich nergens druk om, laat staan woningtextiel.

Of hebben we te maken met een onderdrukte bevolkingsgroep, betreft het een stil protest?

Alle Marokkaanse Nederlanders, die bij On Time Logistics BV werken, hebben in eerste instantie ‘u’ tegen me gezegd. Ze lijken zich automatisch in de rol van voetvolk te schikken.

‘Gooi jij maar op,’ zei loodsbaas Freddy vanavond tegen me, ‘want ik heb geen zin in donker Afrika.’

Racisme is een kwestie van vraag en aanbod.

Je kunt, als je Geert Wilders of Rita Verdonk heet, heel gemakkelijk concluderen dat Marokkaanse Nederlanders geen echte Nederlanders zijn en dus voor niets deugen.

De mentaliteit verschilt, dat klopt, maar is dat erg? Wij autochtone Nederlanders zijn gek dat we ons tegen een hongerloon het vuur uit de sloffen hollen. Wij autochtone Nederlanders zouden eens moeten beseffen dat we ons druk maken om niets, dat het best een beetje minder kan in plaats van alsmaar meer.

Wedden dat Kleintje na het werk veel minder rugpijn heeft dan ik?

dinsdag, oktober 23, 2007

Dag lief

Het is laat, ik kom net van mijn werk.

Stel je een ruimte voor van 400 meter lang, 30 meter breed en 15 meter hoog, met aan weerszijden tientallen zogenaamde doks, waarvan er altijd wel een paar open staan. Het is voorgekomen dat onervaren uitzendkrachten door hevige tochtstromen meegesleurd werden en helemaal bovenin de stellages belandden, tussen de rollen van 400 kilo. Van hen is nooit meer ook maar iets vernomen.

Buiten vriest het ’s avonds inmiddels bijna. Binnen bij On Time Logistics BV is alleen in de kantine een verwarmingsradiator te vinden. Op de werkvloer heerst, gezien ook de rijwind op de halve vorkheftruck, die ‘hondje’ genoemd wordt, een gevoelstemperatuur van ruim onder 0. Daar was ik duidelijk niet op gekleed. God, wat heb ik het koud gehad, op de terugweg ook. Het KNMI spreekt dan over ‘schraal’. Ik prefereer ‘ijzig’. Morgen trek ik thermische onderkleding aan, ik zweer het je. Tevens ga ik een balletje opgooien bij het uitzendbureau over een Siberië-toeslag.

Wat zeur ik nou, we hebben toch muziek op het werk? Dat is waar, maar als de machine draait, hoor je dus helemaal niets meer behalve de machine. Daarna rijd ik de kooien uit en krijg ik te maken met de zones, die bij On Time Logistics BV bestaan. Achterin, zeg maar van postcodes 55 tot en met 73, staat een radio op met Crash FM. Bij de machine klinkt Sky Radio uit een ghetto blaster en bij stukgoed komt Arrow, Classic Rock heel raadselachtig uit een luidspreker aan het plafond. Op een gemiddelde rit op mijn hondje kan ik via DJTiësto en Barry Manilow zomaar in Hotel California verzeild raken(en vice versa). Toegegeven, het heeft iets van door de tijd reizen, maar het is ook verwarrend, qua beat.

Het was zoals gewoonlijk op maandag druk. Ik had nauwelijks tijd om ergens bij stil te staan. Toch passeerde er af en toe een gedachteflits. Omdat de liedjes waarvan ik flarden hoorde, opvallend vaak over ons gingen. Jij hebt besloten dat we elkaar even met rust moeten laten. Dat is niet bepaald democratisch, maar ik kan je keuze respecteren. We gingen inderdaad wel erg hard. We hebben elkaar opgehemeld en nu moeten we weer met de voetjes op de vloer. Natuurlijk zijn we beiden als de dood dat we in werkelijkheid tegenvallen. Ik bekende je mijn kalende kruin, jij dat je niet echt slank bent.

Bij thuiskomst wachtte me het bericht, dat me de kracht gaf om het valse plat van de Nieuwe Nonnendaalseweg te overwinnen. ‘x’, schreef je, niets meer, niets minder. Dat kan van alles betekenen: Een kus, maar ook een hek; tot hier en niet verder, met andere woorden, je meent het van die time out, ik mag op een virtuele zoen kauwen.

Vrouwen!

Gelukkig heb ik mijn weblog nog.

Heb een fijne dag, schat. Ik hoop dat je lekker geslapen hebt en denk aan je.

maandag, oktober 22, 2007

Voor jou

Vanavond heb ik geen rust in de kont. Ik loop op wolken, maar de onzekerheid doet me voortdurend struikelen. Mijn handpalmen zweten en bij vlagen bonkt mijn hart, vooral als ik iedere vijf minuten mijn email check. Weer (g)een bericht van jou!

Het begon afgelopen woensdag. Uit het niets kwam je mailtje. Of ik de Ep Meijer was, die je nog van vroeger kende? Ik googlede je en vond ergens een recente foto. Je bent nog even mooi.

Enthousiast mailde ik terug en kreeg de volgende dag een even enthousiast antwoord. Ergens aan het slot bekende je subtiel, dat je me vroeger leuk vond. En ik destijds maar denken dat je een vaste relatie had. Dat was ook wel zo, schreef je terug, maar toch werd je altijd nerveus in en van mijn nabijheid. Laat dat nou wederzijds geweest zijn. Alleen liet ik daar als heer natuurlijk niets van merken. Kom nou, we waren beiden bezet.

20 jaar later vinden we elkaar nog steeds lief. Het hele weekend vliegen de mailtjes heen en weer en moet ik heel erg mijn best doen om mijn aandacht bij de werkelijkheid te houden, ondanks de aanwezigheid van de mannetjes en mijn geliefde Moep, die op bezoek komt met haar Bert. Ik kan eigenlijk alleen maar aan jou denken.

Een gewaarschuwd mens telt voor twee. Ik ben eerder via Internet verliefd geworden. Telkens opnieuw bleken de dames IRL heel anders dan in de chatroom. Verliefdheid, concludeerde ik, was naast een truc van de evolutie om het voortbestaan van de soort te garanderen, niets anders dan projectie. Sterker nog, liefde was een vorm van narcisme. Je hersens maakten een goedje aan, zodat je alle realiteitszin uit het oog verloor: Door de ogen van de ander vond je jezelf ineens helemaal te gek. Als dat te ver ging, kon je verliefdheid nog beschouwen als een psychologische veiligheidsklep. Eindelijk kregen al je onvervulde verlangens lucht, alleen in verliefde staat leek de wereld maakbaar.

Kortom, verliefdheid is een ander woord voor verstandsverbijstering. Vastbesloten was ik om één van Nederlands meest begeerde vrijgezellen te worden.

Nu trap ik er weer in en beleef ik het zoetste lijden dat er bestaat. Ik, stomkop. Dit is anders, voel ik, want we kennen elkaar al IRL. Daarom juist, sukkel. Tijdmachines bestaan niet. Het is nu. We zijn verdorie 20 jaar ouder geworden. Het is helemaal niet gezegd dat er opnieuw een vonk over springt. Kom tot jezelf, Meijer.

Goed dan. Even diep doorademen. Maar als u het mij niet kwalijk neemt? Ik moet dringend mijn email checken.

zaterdag, oktober 20, 2007

Jan

Het was mijn zestiende verjaardag. Al mijn vrienden waren er. Als leraar Nederlands had mijn vader alle boeken van Jan Wolkers. Nu was hij trouwens naar de schouwburg, want hij en mijn moeder bezaten een abonnement. Mijn vrienden en ik hadden het rijk alleen. Met luide stem en rode koontjes droeg Alfred passages voor uit De walgvogel. Over seks met een kip, papagaaienkutjes en poepen, terwijl je klaarkomt. We stonden allen maar wat te grijnzen, want veel ervaring met de geslachtsdaad hadden we niet, schat ik zo. Ik in ieder geval niet. Voor veel pubers van toen was Jan Wolkers pure seksuele voorlichting.

Niet veel later plukte ik de bundel Serpentina’s Petticoat uit de boekenkast van mijn vader. Ik was niet eens zo teleurgesteld dat er nauwelijks in werd geneukt. Wat een verhalen! Gevederde vrienden spant de kroon. U moet het maar eens lezen, als u de gelegenheid heeft. Het is het beste verhaal, ooit in het Nederlands geschreven.

Pakweg vijf jaar nadien had ik slaande ruzie met een professor (die later nog eens voor de trein is gesprongen, een vrouw en vier bloedjes van kinderen achterlatend). Het was de bedoeling dat we ons in het kader van een literatuurwerkgroep zouden buigen over de door Jan Wolkers zelf geheel herziene versie van Kort Amerikaans. Laat ik nou net de originele druk van thuis hebben meegebietst? Als werkstudent had ik het niet breed. Ik voelde er weinig voor om ruim vijftien gulden uit te geven aan een boek dat ik al had.

De prof was niet te vermurwen en al na de eerste middag heb ik hem er uitvoerig voor bedankt. De tweede editie van Kort Amerikaans is als een spinnenweb. Alles, van de namen van de hoofdpersonen tot en met de kleuren, houdt magistraal verband met elkaar. Hier en daar treedt het effect op van de verpleegster op het cacaoblik, die een cacaoblik in de handen houdt, met daarop een verpleegster, die…

Driedimensionaal leesgenot.

Op een feestje van de Bezige Bij heb ik eens oog in oog mogen staan met Jan Wolkers. We hebben zelfs wat zinnen gewisseld, hij en ik, over de drukte waarschijnlijk. Hij pakte mijn hand met twee handen vast.

Wat was het een lieverd.

woensdag, oktober 17, 2007

Baas boven baas

Het is kwart over twaalf. Alle uitzendkrachten zijn weg met uitzondering van ik. Met een soort halve vorkheftruck, waarop je moet staan, breng ik kooien vol rollen tapijt naar een dok in de reusachtige loods van On Time Logistics BV.

De halve vorkheftruck heet ‘hondje’ onder intimi. Ik weet nog goed hoe ik in het begin bewonderend keek welke capriolen Boy ermee uithaalde. Inmiddels kan ik er ook aardig mee overweg.

Meestal is het na twaalven vrij rustig in de loods. Nu zijn er net twee vrachtwagens binnengekomen en zoemt het er van de vorkheftrucks. Als voorwereldlijke monsters hebben ze een reusachtige stekel, zodat de tapijtrollen zich gemakkelijk laten vervoeren. Vanzelfsprekend hebben ze overal en altijd voorrang. Mijn hondje heeft dat niet, laat staan een stekel, maar mooi dat ik me af en toe net Ben Hur voel op zijn stoere strijdwagen.

Een vorkheftruck heeft een draaicirkel van nul meter, maar dat geldt niet voor de stekel, die een meter of vijf lang is. De chauffeurs hebben instructies om hem ruim 2 meter omhoog te takelen, zodra ze beladen of vrij zijn.

In de praktijk moet je in de loods ontzettend op je tellen passen. Vanavond had ik het er nog over met Johan. Een dag voor ik een steekkarretje tegen mijn linkeroogkas kreeg, kwam zijn rechterhand vast te zitten tussen de band, met als resultaat een zwelling zo groot als een ei. We zijn het erover eens: de Arbo-dienst zou steil achterover slaan, zo zwaar en gevaarlijk is het werk bij On Time Logistics BV.
‘Je moet hier niet denken,’ zei Johan, ‘zo van, hij heeft me vast wel gezien. Je moet zeker weten.’
‘Vandaag of morgen,’ antwoordde ik, ‘gebeurt er hier nog eens een ernstig ongeluk.’

Het is kwart over twaalf. Nog een kooi of 10 te gaan. Dat wordt zeker half 1, denk ik, mooi zo, weer 7 uur gewerkt, grofweg 56 Euro verdiend.

Toeval of niet, de kooi in kwestie moet naar dok 56, ongeveer halverwege de loods. Er komt me een vorkheftruck tegemoet. Beladen met een tapijtrol van een kilootje of 400, schat ik zo. Zeker 5 keer eerder heeft bijna dezelfde situatie zich afgespeeld in het afgelopen half uur. Alleen kwam het er nooit op aan. Ik weet dat de vorkheftruck linksaf moet, voor mij rechtsaf. Maar even vergeet ik helemaal waar ik ben en geef ik gas. Rechtdoorgaand verkeer heeft immers voorrang.

‘Ho!’ roept een stem.

Meteen laat ik de gashendel los. Het hondje stopt braaf, maar kan niet voorkomen dat de tapijtrol van een kilootje of 400 rakelings langs mijn hoofd zwiept.

‘Je had bijna vakantie gehad!’ roept de chauffeur van de vorkheftruck me toe.

maandag, oktober 15, 2007

Buitenleven

Op de St. Annastraat stuift een motorclubje weg bij een verkeerslicht. Dichterbij doen een vlakschuurmachine en een hond wie het klaaglijkst kan janken. Hoe kan het dat je in alles toch de zonneschijn hoort? Op zoek naar woorden werp ik een blik naar beneden. Vijf meter lager, in hun gedeelte van de tuin, zit mijn benedenbuurvrouw op haar knieën tussen de benen van de benedenbuurman fellatio te bedrijven. Het lijkt net echte porno, want ik zie alleen hun naakte lijven; de gezichten blijven net buiten beeld. Een moment later stijgt er op twee uur, links naast de kerk op de Groenestraat, een luchtballon op.

Dan gaat de telefoon, die ik met vooruitziende blik mee naar boven heb genomen. Het is Bart, mijn jongste zoon. Ik besluit, met de nodige censuur, te beschrijven hoe het is.
‘Ik zit in de zon, op mijn balkon en ik zie een luchtballon.’
‘O,’ zegt mijn jongste zoon. Hij lijkt het nog steeds vreemd te vinden om tegen een kastje te praten, zo zuinig is hij met lettergrepen over de telefoon.
‘En weet je wie er naast me zit?’ vraag ik.
‘Nee?’
‘Adrie!’ roep ik enthousiast. ‘Wil je iets tegen hem zeggen?’
‘Nee,’ antwoordt Bart. Zijn stem bibbert een heel klein beetje.
‘Misschien wil hij wel wat tegen jou zeggen. Hij knikt van ja. Hier komt-ie.’
Ik zet een gek stemmetje op en nodig Bart uit om in de tuin te komen spelen.
Jommens,’ kraait Bart, want zo spreekt hij het woord ‘jongens’ uit, ‘ik heb Adrie aan de lijn!’
‘Wie?!’ hoor ik mijn ex op de achtergrond vragen.
‘Dat is een draak die bij Ep in de tuin woont,’ legt Bart haar uit. ‘Hij eet geen vlees, maar groente. Eigenlijk heet hij Adrianus Gerardus Balthasar van Vuurtand tot Drakestein, maar dat was te lang voor zijn moeder om te roepen als het eten klaar was.’
Bart is alleen vergeten te vertellen dat ik hem, als hij hier is, telkens een verhaaltje over Adrie vertel, voor het slapengaan. Er zit een brok in mijn keel. Het duurt even voor ik mijn tuindraakstemmetje vind.
‘Je moet aan Sonja vragen of ze je het drakenpak meegeeft.’
De suggestie van Adrie, de vegetarische tuindraak wordt opgevolgd. Ik hoor hoe mijn ex belooft eraan te denken.
‘Tot gauw, hè? Hier komt je pappa weer.’
‘Hallo?’ probeert Bart.
‘Hoi,’ zeg ik met mijn gewone stem, ‘daar ben ik weer. Vond je het eng?’
‘Neuh,’ ontkent mijn jongste zoon.
Ik kijk nog eens over de rand van het balkon. Mijn onderbuurman is mijn onderbuurvrouw van achteren aan het nemen, terwijl ze beiden staan.
‘Leuke tuin heb ik, hè?’
‘Ja,’ beaamt Bart.

vrijdag, oktober 12, 2007

Spartacus

Bij On Time Logistics is bijna iedereen uitzendkracht.

Om loodsbaas Freddy te citeren: ‘Je hebt uitzendkrachten en je hebt uitzendkrachten.’

Je hebt erbij, die ergens uit het zicht op wat tapijtrollen gaan liggen pitten. Je hebt erbij, die drukker zijn met hun MP3-speler dan met het woningtextiel dat ze geacht worden te distribueren.

Je hebt ook uitzendkrachten, die er het beste van maken. Gezamenlijk verzinnen ze oplossingen voor logistieke hobbels in het proces en geven die kennis dan weer door aan nieuwkomers.

Zonder uitzendkrachten zou On Time Logistics geen dag kunnen voortbestaan. Hetzelfde geldt waarschijnlijk voor de BV Nederland. Uitzendkrachten zijn de kurk waarop de economie van dit land drijft.

Waar doet me dat toch aan denken?

De klassieke Romeinse beschaving ging aan slavernij ten onder. Niemand voelde zich uiteindelijk nog ergens verantwoordelijk voor.

Wie weet komen wij uitzendkrachten van On Time Logistics binnenkort in opstand. Zit u mooi zonder woningtextiel.

woensdag, oktober 10, 2007

Zo gewonnen, zo geronnen

Op het hoogtepunt van mijn carrière als tekstschrijver kreeg ik eens 2 gulden per woord, laten we zeggen 90 Eurocent. Lidwoorden, voegwoorden, bijwoorden, ze telden alle mee - dat typte lekker, kan ik u vertellen. Ik moest een column schrijven voor een of ander verzekeringsblaadje, sorry, -corporate magazine. Ik weet nog dat ik de klus binnen een uur klaarde. Ik had 1.000 gulden verdiend in 60 minuten. Ik was zo trots dat ik uitrekende dat ik per seconde afgerond ruim een kwartje rijker geworden was.

Wat ik destijds met een zin verdiende, daarvoor moet ik me tegenwoordig heel wat meer inspanningen getroosten. Om precies te zijn verdien ik 8 Euro 74 per uur, bruto. Dat is ruim 0,0024 Eurocent per seconde en overigens inclusief een toeslag van 7,5 procent, omdat het avondwerk is en zwaar.

Dat kun je wel zeggen. Dagelijks verplaats ik vele tonnen woningtextiel. Het is zo zwaar dat het warempel op zelfkastijding begint te lijken. Thuis, na het werk, doet alles zeer.

Vorige week dinsdag. Kevin heette hij. Ook uitzendkracht. In de bak gezeten wegens cokehandel. Hij noemde de maatschappij een sekte. Ik gaf hem gelijk. Je moet wel meedoen, want anders. Toen legde Kevin een bovenmatige interesse in mijn woonsituatie aan de dag. Of ik niet een kamertje over had? 4.800 Euro per drie maanden, ieder de helft. Op woensdag legde ik hem uit dat ik daar niet aan kon beginnen. Sindsdien nooit meer iets van Kevin gezien bij On Time Logistics.

Er is iets grondig mis in onze maatschappij. Je kunt er rijk worden door lid-, voeg-, werk- en zelfstandige naamwoorden op te sommen. Je kunt er slapende rijk worden door her en der wietplantages op te zetten. Je kunt er beulswerk verrichten en je rug verzieken ad 8 Euro 74 bruto per uur. Je kunt er niets doen, en een uitkering vangen.

Ach, ik doe gewoon net alsof ik dagelijks naar de sportschool ga, wat lang achter elkaar misschien, maar ik krijg er wel mooi voor betaald.

maandag, oktober 08, 2007

Zevenklapper

‘Wil je een glaasje verse jus, schat?’
Marnix Smit zuchtte diep. ‘Je weet toch dat mijn keel dicht zit op wedstrijddagen? Ik weet dat je het lief bedoelt, maar vraag me er alsjeblieft niet meer om.’
‘Waarom zo defensief?’ vroeg zijn vrouw en schudde haar blonde haar los. De kimono viel open, waardoor een complete borst vrij kwam te staan.
‘Omdat ik een verdediger ben,’ antwoordde Marnix en ontweek de hand waarmee zijn vrouw hem over het hoofd wilde aaien alsof het een elleboog was van een tegenstander tijdens een kopduel.
‘Bij je ploeg, ja,’ zei zijn vrouw, ‘op zondagmorgen ben je mooi van mij!’
Ze sprong bij hem op schoot.
‘Je kent de regels,’ hijgde Marnix, ‘geen seks voor de wedstrijd. Seks verstoort het concentratievermogen.’
Zijn vrouw snoerde hem de mond met haar tong en begon met haar onderlijf ritmisch over het zijne te bewegen.

In de spelersbus was het net zo stil als altijd op weg naar een uitwedstrijd. Vandaag ging het helemaal naar Heerenveen. Ruim een uur pijnlijk zwijgen vanuit Almelo. Marnix moest aan het paradijs denken, waar Eva zich door de slang liet verleiden. Er zat een natte plek in zijn boxer shorts, want er was geen tijd meer geweest om te douchen. Als dat maar goed ging.

De kleedkamer van Heerenveen leek als twee druppels water op die van NEC, FC Utrecht en Willem II. Dezelfde projectontwikkelaar, zeker. Zoals gewoonlijk trok Marnix eerst zijn linkerkous aan en daarna pas zijn rechter. De schoenen gingen juist in de omgekeerde volgorde. Ooit, voor een pupillenwedstrijd ging het in de haast per ongeluk op die manier. Marnix scoorde zes keer. Sindsdien was voetbal met rituelen omgeven. Vandaag was het voor het eerst in zestien jaar anders gegaan.

Tien minuten voor de wedstrijd. Ze hadden zich warm gelopen op het veld. Het stadion zat bomvol fanatieke Friezen, die wel soep lustten van Tukkers. Nu stond de laatste teambespreking op het programma. Er zat iets in Marnix’ keel dat hij niet weg kon slikken.

‘Iedereen houdt zich aan zijn taken,’ sprak de trainer, ‘achterin gegroepeerd blijven en loeren op de counter.’
De ploeg knikte en staarde naar de schoenen waarmee het moest gebeuren.
‘Marnix Smit?’
De trainer sprak hem rechtstreeks aan. Dat kon maar een ding betekenen: Hij kreeg een belangrijke taak. Een kans! Zie je wel, bijgeloof was onzin.
‘Ja?!’ riep hij verwachtingsvol uit. Visioenen van transfers naar Spanje doemden op.

Heel even was het stil in de kleedkamer.

‘Jij,' zei de trainer toen, 'houdt Alfonso Alvez vandaag uit de wedstrijd.’

woensdag, oktober 03, 2007

Eigen schuld, dikke bult

U moet weten dat er een truc bestaat om een tapijtrol van een kilootje of veertig met een steekkarretje te vervoeren. Met het steekkarretje als middelpunt kun je de tapijtrol dankzij de hefboomwerking met een pink besturen. Je legt het steekkarretje op zijn rug en wipt de tapijtrol er, wederom dankzij de hefboomwerking, overheen.

Simpel.

Tenzij je het verkeerde steekkarretje hebt. Ik dacht, ik neem gewoon die brede. Maar deze had zachte banden en, erger nog, geen beugels, waardoor de tapijtrol de neiging had om steeds weer van het steekkarretje af te rollen. Er waren nog genoeg andere steekkarretjes over. Waarom ruilde ik het niet?

De zoveelste tapijtrol was wel erg zwaar en weerbarstig. Al twee keer was hij van het steekkarretje afgerold. Inwendig vloekend pakte ik een eind van de tapijtrol en smeet het van dichtbij midden op het eigenlijke draagvlak van het steekkarretje. Door de hefboomwerking vloog het steekkarretje overeind. Eén van de handvaten trof mij vol op de linkerwenkbrauw.

Een toegesnelde collega vroeg hinderlijk of het ging en of ik water wilde. Ik wilde even helemaal niets, want ik zag sterretjes. Tegelijk schoot er van alles door me heen: Een documentaire op National Geographic Channel over de kracht van hefboomwerking, oorlogstaferelen uit de Eerste Wereldoorlog van soldaten die hun dodelijk gewonde kameraden te hulp schoten, het vooruitzicht om niet te kunnen werken, terwijl ik juist meer uren moest zien te maken. Er balde zich een hartgrondig ‘nee’ samen.

Geen schade gelukkig, afgezien van een lichte zwelling. Had ik mijn verstand maar niet zo op nul moeten zetten. Voortaan let ik beter op.

O ja, vanaf nu ben ik ook op Nijmegen Centraal te lezen. Veel plezier daar!

vrijdag, september 28, 2007

Pep Talk

‘Hoe het voelt? Alsof ik in een gekkenhuis ben beland. Ik voel me een kat op een heet metalen dak.’

‘Je hebt nu eenmaal je verantwoordelijkheden.’

‘Dat is het nou juist. Die verantwoordelijkheden zijn me opgedrongen. Tachtig procent van de Nederlanders is gelukkig, blijkt uit onderzoek. Ben ik dan de enige die een mes op zijn keel voelt? Alsof het zo’n lolletje is om je de beste jaren van je leven te pletter te werken voor de hypotheek, tussen de files door. Tevreden, dat is tachtig procent van de Nederlandse bevolking misschien. Maar gelukkig? No way! Geluk, dat is vrijheid, ongehinderd door agenda of bezit. Geluk speelt zich in het absolute nu af. In het westen draait alles om meer, later als je groot bent.’

‘Onzin.’

‘Ik heb het gevoel dat je me niet begrijpt.’

‘Nogal wiedes. Je doet alsof je op de maan zit. Keer terug op aarde!’

‘Zie je wel, je begrijpt me niet.’

‘Wat heeft begrijpen met gevoelens te maken? Het probleem met jou is dat je alles rationaliseert.’

‘Ik kan me voorstellen, dat je dat zegt. Maar je vergist je. Aan de basis ligt de paniek. Ik ben als het ware op een verkeerde planeet beland. Zo voelt het echt. Mijn brein werkt als een tomtom. Het helpt me om de ongeschreven regels hier te doorgronden. Ik leer er elke dag weer een beetje bij. Maar het is en blijft de hel, want ik ben en blijf verdwaald.’

‘Wat een gezever. Zorg nu maar gewoon dat je voortaan op tijd op je werk komt.’

donderdag, september 27, 2007

De machine

Hij beslaat een ruimte van twintig bij tachtig meter en sorteert woningtextiel op postcode. Hij is een machine.

Hij beslaat een ruimte van twintig bij tachtig meter en er zijn minimaal vijf uitzendkrachten nodig om hem te bedienen. Twee man gooien tapijt- of gordijnrollen op een band. Een derde scant ze. De laatste twee rapen.

Hij is een machine. Hij zou op werk moeten besparen. Maar dat doet hij niet. Vorige week hadden klanten hun bestellingen te laat doorgegeven of zoiets. Bijgevolg moesten we het werk met de hand doen, zonder machine. We waren anderhalf uur eerder klaar. Dat zit zo. Voor de machine aan het werk kan, moet er voorgesorteerd worden. Vier man zijn er zeker een uur mee bezig.

Zonder machine hoort het voorsorteren bij het proces. Met andere woorden, wij, de uitzendkrachten, dragen de tapijt- en gordijnrollen rechtstreeks naar de voorlopige plaats van bestemming. Dus zijn we eerder klaar. De machine is een overbodige schakel. Met machine moeten we de tapijt- en gordijnrollen twee keer verplaatsen, zonder slechts eenmaal.

Hij is een machine. Hij beslaat een ruimte van twintig bij tachtig meter. Misschien dat hij een ziel heeft en een historisch besef. Zonder machines was de industriële revolutie nooit geslaagd. Het ging om groei en mensen werden nummers. Meer voor minder.

Hij is een machine. Er zijn minimaal vijf man nodig om hem te bedienen. Wie weet is hij er alleen maar om uitzendkrachten aan uren te helpen.

Lang leve de machine!

dinsdag, september 25, 2007

De grote voordelen van een gematigd zeeklimaat

Gisteren zat ik nog op mijn zonovergoten balkon. Nu bestaat de lucht boven Nijmegen uit schakeringen van grijs. Op de horizon zie ik populieren zwiepen. Op straat passeren fietsers in ruimtevaartuitrusting en de klinkers blinken.

Waarom wordt iemand weerkundige? Niet om te schitteren aan het eind van de journaaluitzending op Mauretanië 1. Er moet wel wat te voorspellen blijven. Hier in Nederland gebeurt er tenminste wat aan het zwerk. Soms weten de meteorologen het echter ook niet meer. Wisselvallig weer, voorspellen ze dan. Regen, hagel, onweer, plaatselijke opklaringen, windvlagen, alles kan. Erwin Krol likt er zijn vingers bij af.

Je hebt ook mensen die heel Boeddhistisch beweren dat er zonder regen geen zonneschijn zou bestaan, wat natuurlijk flauwekul is. Tot nu toe is nog nergens in het heelal, behalve in een uithoek van een onbeduidend melkwegstelsel, het bestaan van regenbuien (met H2O dan) aangetoond, terwijl het aantal sterren niet eens berekend kan worden. Maar ik begrijp heus wel wat ze bedoelen: de charme van het Nederlandse klimaat is de afwisseling. De ene dag zomer, de volgende herfst. En het mooie is, we hebben het er maar mee te doen.

Niet als het aan mij ligt. Ik verzet me met hand en tand tegen het weerbeeld dat zich buiten mijn erker ontvouwt. Ik moet er namelijk doorheen en niet zo’n beetje ook. Tien kilometer lang en de wind staat zo te zien pal tegen. Misschien heb ik geluk en ontstaat er een plaatselijke opklaring.

Ter hoogte van de ijsbaan houdt het op met zachtjes regenen. Binnen enkele seconden kan ik door mijn jas heen de opdruk van een leeg pakje vloeitjes in mijn binnenzak lezen. Morgen koop ik een poncho, houd ik mezelf voor. Maar er is nog een gedachte, die me op de been houdt, terwijl ik me door de regen heen vecht, die me met de kracht van 5 op de schaal van Beaufort geselt: Op de terugweg, met de stormwind in de rug, wordt het een feest.

Op het werk heerst als vertrouwd 4 graden Celsius en is het zo rustig dat ik tijd heb om het koud te hebben, ondanks de droge koksbroek, het meegebrachte T-shirt en de trui, die ik draag. Nadien schiet ik mijn nauwelijks opgedroogde spijkerbroek weer aan. Mijn jas blijkt ook nog nat.

Buiten, als ik mijn fiets van het slot haal, bestaat de lucht uit allerlei soorten adembenemend paars. Er hangen wel wolken rond, maar enkel voor het effect. Shit, de wind is gaan liggen.

zondag, september 23, 2007

Hansje Brinker (maar dan andersom)

Het tegenhouden van water zit de Nederlander in het bloed. Het kan dus geen toeval zijn dat mijn zoons en ik op nog geen driehonderd meter van mijn nieuwe behuizing een speeltuin ontdekken, waar je dammen kunt bouwen.

Vanzelfsprekend pomp ik het water als een bezetene op. Sietse en Bart krijgen versterking zodra we beginnen. Het is acht jongetjes tegen de verwoestende kracht van H2O op hellende vlakken.

Automatisch ontstaat een rolverdeling. De twee kleintjes, Bart en een jongetje van een jaar of zes, houden zich met de bovenste stuw bezig en munten vooral uit in enthousiasme. Mijn jongste zoon komt met complete driekwart stoeptegels aanslepen, die hij dan met de stroomrichting mee plaatst, verticaal. Het jongetje van een jaar of zes komt steeds woorden tekort om te protesteren en zet de tegels daarom maar eigenhandig dwars in de stroomnaad. Een paar meter lager gebeurt het echte werk. Onder toezicht van Sietse wordt een imposante dam gebouwd, compleet met ‘nat’ en ‘droog’ zand. Het ‘droge’ zand wordt door twee jongens in grote hoeveelheden aangevoerd. Ze gebruiken hun T-shirt als laadruimte en ze verdelen het genereus over beide dammen.

Na een tijdje ben ik genoodzaakt even te pauzeren. Er gaat een gejuich op onder de manschappen. ‘Nu kunnen we versterkings aanleggen,’ kraait Bart.
Sietse graait zo diep in de vijver die ontstaan is, dat hij de mouwen van zijn trui nat maakt. Hij lijkt het niet te merken. ‘Modder,’ roept hij, ‘er moet modder over de dam. Dat maakt hem nog sterker!’ Dat laten de anderen zich geen twee keer zeggen. Eendrachtig wordt modder verwerkt dat het een lieve lust is.
‘Jullie moeten vanavond allemaal in bad,’ concludeer ik en hervat het pompen.
‘Nee, hoor,’ zegt het jongetje van een jaar of zes.

Hoe ik me ook wezenloos pomp, soms geholpen door mijn jongste zoon, alleen diens dam sneuvelt. De andere blijft fier staan.
‘Laten we hem breken,’ stelt iemand voor.
‘Nee!’ roept mijn oudste zoon.
‘Ja!’ een jongen. Hij voegt de daad bij het woord en verwijdert een baksteen. De dam vertoont vrijwel meteen een bres. Het water gulpt er donkerbruin doorheen.
‘Nee,’ gilt Sietse, ‘nu zo laten!’
Zijn bede helpt niet. Met vereende krachten wordt de dam gesloopt. Een mini-tsunami golft naar beneden en sleurt hele stukken stoeptegels mee.
Iedereen glundert, maar Sietse zet de handen in de zij. ‘Het is verpest,’ stelt hij.
‘Hoezo?’ vraag ik, ‘het was prachtig!’
‘Het had zoveel mooier kunnen zijn,’ mokt mijn oudste zoon.
‘Misschien,’ zeg ik en aai hem over zijn krullen.

donderdag, september 20, 2007

Ferm bellen

Op de fiets gelden heus wel regels, alleen kent niemand ze. Zo bel ik regelmatig voor niets ferm met mijn fietsbel. U moet weten dat alles wat ik op de fiets doe, van een fermheid getuigt die sinds de tijden van de helaas te vroeg van ons genomen wielerlegende Barend van Aalten niet meer vertoond is: de achteloze manier alleen al waarop ik mijn cadans herstel, nadat de ketting weer eens twee keer achter elkaar een paar tandjes heeft overgeslagen op het valse plat van de Graafsebrug, met windkracht vijf pal tegen.

Nu is het grote probleem met fietsers dat minstens 99 procent zichzelf inbeeldt dat hij of zij zich moederziel alleen op het fietspad bevindt. Men neme nogmaals het bij tegenwind genadeloze valse plat van de Graafsebrug. Je zou ook kunnen samenwerken, een peloton kunnen vormen, om elkaar zo uit de wind te houden en het tempo omhoog te geselen, zodat we tijd hebben voor een relaxed sigaretje voor we aan het werk of naar de les gaan. Maar nee. Op de fiets is het ieder voor zich en God voor ons allen. Ja, Boudewijn de Groot: Iedere fietser is per definitie vooral sterk in eenzaamheid.

Sommigen doen het echter naast elkaar. Honderden meters lang. Kijken in de spiegel zit er niet in, want zo’n ding zit nu eenmaal niet op een fiets. Opzij gaan? Kom nou, we zijn net zo gezellig aan het keuvelen. Als anderen haast hebben, moeten ze maar vroeger van huis gaan, hoor je ze gewoon denken als ik na een tweede keer ferm bellen erlangs mag. Bij het volgende verkeerslicht stellen ze zich doodleuk voor mijn neus op, ver over de stopstreep. Kan ik weer opnieuw beginnen. Het ergste zijn nog de scholieren. Ze moeten het fietspad wel voor zichzelf houden, want er kan zomaar een overladen schooltas ontglippen aan de veel te haastig aangebrachte, versleten snelbinders. Meisjes moeten giechelen als ik toch bel, jongens doen stoer alsof ze doof zijn en dat kan best kloppen, want vaak hebben ze oordopjes in van een MP3-speler of een I-pod.

Wie niet horen wil, die moet maar voelen. Een ferme blik over de schouder. Ik heb een paar auto’s ruimte. Overslaande ketting of niet, Barend van Aalten indachtig zet ik aan, ontwijk ternauwernood een vallende schooltas en plaats via het asfalt dat voor de auto’s gereserveerd is, een splijtende inhaalactie, bewust niet bellend met mijn fietsbel, want ik vind dat de jeugd van tegenwoordig zich volop moet concentreren op de met mijn demarrage gepaard gaande turbulentie, die hun kapsels woest door elkaar waait.

Weer op het fietspad bel ik, het woedende claxonneren van passerende automobilisten negerend, ferm met mijn fietsbel. Tweehonderd meter verderop dreigt een vrouw met een kinderwagen haar voortuin te verlaten. Met mijn huidige snelheid kruisen we elkaar over exact 17,3 seconden. Het moet toch een keer zonder bloedspetters op het spatbord kunnen, denk ik, en bel voor de zekerheid nog eens met mijn fietsbel.

donderdag, september 13, 2007

RIP

Mijn noodbook is dood, lang leve het Internet-café. Voorlopig even geen stukjes dus.

vrijdag, september 07, 2007

The trouble with Harry

‘Woon je nog bij je ouders thuis?’
‘Ja.’
‘Wel handig. Staat ’s avonds je potje klaar.’
‘Hi, hi.’

Zo verlopen ongeveer alle gesprekken tussen Harry en mij. Ik zeg iets en hij antwoordt éénlettergreperig of hij giechelt. Harry is een bonestaak van een jaar of achttien die last van acne heeft. Het is zijn eerste uitzendklus. Hij heeft nog niet eens werkschoenen. Wel heeft hij een petje op.
We zijn drie dagen tot elkaar veroordeeld. Samen moeten we een archief uitruimen en elders weer opslaan, en wel op zo’n manier dat er later nog iets terug te vinden valt. Vanaf day one is duidelijk dat Harry de verantwoordelijkheid voor het project geheel bij mij legt. Vijftien, zestien keer komt het voor dat hij archiefdozen verkeerd om in de kast plaatst, zodat het etiket niet te lezen is. Ik herstel de fouten en zeg er af en toe wat van, waarna Harry op de grond spuugt en vraagt of hij een sjekkie mag draaien. Dat mag.

Harry rookt, net als ik. Alleen heeft hij niet, zoals ik, zijn eigen rookwaar bij zich. Daar heb ik geen problemen mee. Mensen mogen gerust van me roken. Er hoort, als het lang duurt, echter iets tegenover te staan. Een verklaring bijvoorbeeld. ‘Ik heb mijn shag thuis laten liggen, sorry, ik heb even geen geld voor sigaretten, het spijt me, maar mijn ouders weten niet dat ik rook.’ Een paar keer ligt de vraag op het puntje van mijn tong. Dan spuugt Harry weer op de grond en laat ik het maar zo.

Op de tweede dag ga ik gereedschap halen in de garage, maar omdat er daar net geluncht wordt, kom ik kennelijk eerder terug dan verwacht. Ik betrap mijn collega met zijn vingers in mijn shag. Harry doet net alsof hij niet weet dat ik het gezien heb en moffelt het pakje Drum weg. Evenzo vrolijk blijf ik hem mijn buil aanbieden, telkens als ik zelf een sigaret gedraaid heb. Dat doe ik ook om kwart voor vijf, als we in de motregen staan te wachten tot een vorkheftruckchauffeur een krat met archiefdozen brengt. Drie kwartier later, thuis, ontdek ik niet alleen dat mijn gisteren aangeschafte pakje Drum bijna leeg is, ook ontbreken de vloeitjes. Nu heeft Harry een probleem.

De derde dag mag Harry nog steeds een sjekkie van me draaien, maar ik blijf hem glimlachend op de vingers kijken. Geen seconde verlies ik mijn pakje Drum uit het oog. Als zijn sjekkie klaar is, controleer ik de inhoud van de buil opzichtig.
‘Mooi,’ zeg ik, ‘de vloeitjes zitten er nog in.’ Ik gebruik mijn rechterhand als weegschaal. ‘Het gewicht klopt ook nog ongeveer.’
Er verschijnt een dun laagje zweet op Harry’s pokdalige bovenlip.
'Tja,' zeg ik, 'om de zoveel tijd controleer ik gewoon even. Shag en vloeitjes verdwijnen hier waar je bij bent, wist je dat? Eerst dacht ik nog dat jij het was. Maar toen dacht ik, nee, zo is Harry niet. Harry vraagt netjes of hij een sjekkie van me mag draaien en anders bied ik het hem wel aan. Trouwens, collega's bestelen elkaar niet. Dat is een soort van erecode.'
'Hihi,' giechelt Harry.
'Kortom,' vervolg ik, 'er zijn mysterieuze krachten in het spel. Anders kan ik het niet verklaren. Alsof we in een verhaal van Stephen King zijn terecht gekomen! Ken je hem? Het bloed spat van zijn verhalen af. Had ik je al verteld dat mensen met een onrein geweten de meeste kans lopen op een dodelijk ongeluk?'
Harry vergeet te giechelen en wordt wit rond zijn neus. De rest van de dag houdt hij iets schrikachtigs.

donderdag, september 06, 2007

Intussen in de pauze

Terwijl we nipten van onze koffie, hoorden we de koffer heel duidelijk tikken.
‘Al Qaida heeft het eindelijk door,’ lachte ik. ‘Ze gaan de westerse economie in het hart treffen, door een aanslag te plegen op On Time Logistics BV.’
Boeiend,’ reageerde Boy, voor de afwisseling in het uit-tenue van het eerste van NEC gehuld, ‘dan zit half Nederland morgen zonder woningtextiel.’

Niet veel later ontdekte ik dat het de thermoskan was op de tafel verderop, die tikte. Alsof het een toneelstuk was en hij zijn claus had gehoord, kwam Gerrit op dat moment zijn koffer halen.
‘Goh,’ zei ik, ‘we verdachten je al van terroristische praktijken. Je koffer tikte, tenminste, dat dachten we.’
‘Het is dat je het zegt,’ verzuchtte Gerrit en kwam erbij zitten. ‘Weet je die bomaanslag op Bali nog?’

2002. Gerrit viert zijn 25-jarig huwelijk in Indonesië, met vrouw en kinderen. Zoon- en dochterlief willen met alle geweld naar Bali, want daar kun je geweldig stappen. Gerard en zijn vrouw blijven achter op Java. Boem. Er ontploft een bom van Al Qaida in een discotheek op Bali. 202 doden, waaronder 4 Nederlanders. Gerrit en zijn vrouw horen het nieuws al snel, maar krijgen geen contact met hun geliefden. Minstens duizend keer toetst Gerrit de nummers in. Alle mobiele telefoonverkeer is stilgelegd, wordt hem minstens duizend keer in het Maleis en het Engels verteld. Na een lang verhaal weten zoon en dochter met een gecharterde vissersboot van het eiland af te komen. Per bus gaat het verder naar Jakarta, wat een wereldreis op zich is. Dan kunnen ze eindelijk hun ouders in de armen sluiten. Vier hele lange dagen lang hebben Gerrit en zijn vrouw in het ongewisse verkeerd over het lot van hun kinderen.

‘Tjonge,’ zei ik, ‘wat zul jij in de rats hebben gezeten.’
‘Man!’ riep Gerrit uit, ‘ik heb haast geen oog dicht gedaan. Het was de hel op aarde. Die onzekerheid…’
Brr,’ zei ik, ‘je moet er niet aan denken.’
‘Je kent de afloop nog niet,’ bekende Gerard veelbetekenend.
‘Nou?’ vroeg ik.
‘We hadden nog een week. De kinderen wilden persé nog even bijkomen en gingen naar Lombok, althans, dat zeiden ze. Achteraf blijken ze gewoon terug naar Bali te zijn gegaan. Ze hebben er de week van hun leven gehad, zo heerlijk rustig was het er en alles werd er vier keer zo goedkoop.’
‘Je zou ze toch,’ zei ik, liep naar de thermoskan en draaide de dop met een ferm gebaar vast, zodat er geen lucht meer kon ontsnappen.
Boy was intussen ook opgestaan.
Van Rosmalen Transport komt zo binnen,’ zei hij, ‘laten we de band maar vast klaar gaan zetten.’

dinsdag, september 04, 2007

De draaglijke zwaarte van het bestaan

Kabouter Plompzak had te lang op zijn paddenstoel gezeten. De verhuur van zijn vakantiehuisje had ook al niets opgeleverd. Nu waren de beukennootjes op en moest hij aan het werk.

De mooiste banen waren al bezet. Dus verhuurde kabouter Plompzak zich als invalkabouter, tussen én om de wortels van de bomen, want de activiteiten breidden zich almaar uit.

Op een bepaald tijdstip moest kabouter Plompzak zich ergens melden. Dan werd in een paar zinnen uitgelegd wat van hem verwacht werd. De ene keer moest hij de hoedjes van eikels vijlen, de andere keer sorteerde hij herfstbladeren op kleur. Niemand vertelde kabouter Plompzak ooit waarom.

Op een dag vroeg hij het aan een andere kabouter, die net als hij eindeloos cantharellen in porties van een ons aan het verdelen was. Zij kwam uit één of ander buitenbos en had snorharen.
‘Een haarnetje op in plaats van een puntmuts,’ sputterde kabouter Plompzak, ‘bij een temperatuur van vier graden Celsius. En dan niet weten waarvoor. Dat is toch een kabouter onwaardig?’
‘Wij hier beukennootjes verdienen,’ antwoordde ze, ‘jij niet vragen naar zin. Dit gewoon moeten gebeuren.’
De kabouter uit het buitenbos had gelijk. Het was zinloos om naar de samenhang op zoek te gaan. Voor alles was het zaak om te stoppen met nadenken.

Toen ontdekte kabouter Plompzak waar de gepureerde, gezoete bosbessen naartoe gingen, die hij juist aan het portioneren was: naar het tehuis voor kabouters van vijf eeuwen en ouder. ’s Anderendaags kwam hij erachter dat hij niet voor niets grasstengels aan het uitpersen was: het sap werd gebruikt als belangrijk bestanddeel van het voedsel waarmee de groeiende bijbezigheid in het kabouterbos gaande werd gehouden. Het bijproduct, honing, was zo’n beetje de motor van alles wat men er tegenwoordig in het grote kabouterbos bij deed.

Vanaf dat moment begaf kabouter Plompzak zich tevreden van en naar het werk en ook in de tussentijd beleefde hij plezier.

Willen jullie weten waarom?

Omdat het werk was, waarvan iedereen in het grote kabouterbos een beetje profiteerde. Het was werk, waarvan niemand iets merkte. Het was werk, waarvoor ze zelfs in de grote mensenwereld geen verklaring hadden. ‘De kaboutertjes hebben het gedaan,’ werd er daarom maar gezegd.

De spijker op zijn kop, dacht kabouter Plompzak met een grijns.

donderdag, augustus 30, 2007

At the wrong place, at the right time

Net als de meeste fietsers in Nijmegen gedraag ik me als een automobilist in Rome en stop ik alleen voor rood als dat nodig is. De oversteek van de Wychenseweg gaat normaal alleen bij groen. In het centrum mogen de fietsen misschien heersen, op de uitvalswegen nemen de auto’s de macht weer over.

Vandaag is het anders. De Wychenseweg is met roodwitte linten afgezet en ik kan met de ogen dicht oversteken, wat ik dan ook daadwerkelijk even doe, omdat ik niet geloof wat me overkomt. Het asfalt is leeg, op een eenzaam politiegolfje na. Ik hoor vogels fluiten. Het heeft iets van een autoloze zondag, denk ik nog.

Het eerste dat me uit de verte opvalt, zijn de zwaailichten. Dan zie ik dat er een file staat op de snelweg, die haaks over de Wychenseweg voert. Dichterbij komend herken ik het embleem van een hamburgerketen op één van de stilstaande vrachtwagens. Een haag van auto’s en mensen blokkeert ieder ander zicht op wat er gebeurd is.

Het fietsersstoplicht staat op groen, maar iedereen wacht. Logisch, aan de overkant van de oprit verspert een roodwit lint de weg. Over de hoofden heen zie ik dat de vangrail op het viaduct er gekarteld uitziet. Er gaapt zelfs een gat van een meter of vier, vijf. Dan ontdek ik wat verantwoordelijk is. Er is een complete vrachtwagen op het fietspad terecht gekomen.

Mijn eerste gedachten gaan uit naar de chauffeur. Wat een nachtmerrie heeft hij beleefd. Hopelijk is hij niet omgekomen. Dan roept de plicht. Met mijn geleende, alle verkeersregels tartende fiets aan de hand, loop ik op een agente af die toch niets staat te doen, middenin op de weg.
‘Mag ik u wat vragen, mevrouw? Ik moet naar mijn werk. Mag ik er alstublieft langs?’
Het mag, als ik maar de linkerberm aan houd en niet blijf staan kijken.

Toegegeven, ik rijd stapvoets langs het wrak. In een krantenartikel zou staan dat de ravage enorm was. Ik zie een hoop verwrongen metaal, waarin alleen een geoefend oog nog een vrachtwagencombinatie op zijn kant zou herkennen. Met name de cabine is verfrommeld. De arme chauffeur, denk ik, hij is vast omgekomen.

Juist ben ik begonnen aardappelpuree te portioneren bij een temperatuur van vier graden Celsius. Ik heb een haarnetje op en een trui, een schort, plastic handschoentjes en werkschoenen aan. Radio Keizerstad leest het ANP-nieuws van vier uur voor. Een onoplettende chauffeur heeft het ongeval op zijn geweten. Een zwaargewonde is per traumahelikopter afgevoerd.
Gelukkig geen doden. Ik schep weer een kwak aardappelpuree in de bak. ‘3792,’ zegt de weegschaal. Nog 208 gram te gaan. Op routine schep ik er een hap van zo’n twee ons bij.
‘4050.’
Hm, net teveel.
Wacht eens even, denk ik, als ik om drie uur had moeten beginnen in plaats van om vier uur, was ik er mogelijk geweest, op het moment dat de vrachtwagen op het fietspad te pletter stortte.

Wat vindt u, moet ik voortaan een helm op naar mijn werk?