Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

maandag, december 22, 2008

Een langdurige bevalling


December 2008. Mijn volgende thriller is klaar. Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af naar hoe het begon.

Januari 1992. Op een waterkoude maandagochtend gaat de bel. Pieter staat voor de deur, een vriend van me. Hij heeft een nieuwe baan bij een importeur van Engelstalige boeken. We spreken af dat ik een thriller schrijf. Pieter zal voor een uitgever zorgen.

Juni 1992. Als een bezetene heb ik aan The Solution gewerkt. Nu is het af. Pieter neemt het mee naar de Los Angeles Book Fair. Hij komt terug met briefjes van redacteuren die vol lof zijn over mijn talent en de intelligente plot. Wel vinden ze dat er iets aan het Engels moet gebeuren, want ik ben duidelijk geen native speaker. Het beste nieuws volgt mondeling. BanTam Books heeft interesse, vertelt Pieter. Tijdens de Frankfurter Buchmesse zal vermoedelijk uitsluitsel volgen.

Oktober 1992. Pieter komt net uit Frankfurt. BanTam Books wil mijn thriller uitgeven, waarschijnlijk kan ik een voorschot van 50.000 dollar tegemoet zien. Ik spring een gat in de lucht en begin aan een volgend boek.

Januari 1993. Mijn volgende boek is bijna af. Ik hoor maar niets van Pieter. Dan belt Nicolien, zijn vriendin. Ik moet maar even langs komen want hij heeft me iets te vertellen. Pieter blijkt in Los Angeles verliefd te zijn geworden op een redacteur van BanTam Books en zij op hem. Mijn thriller diende als een soort postiljon d'amour. Er is geen sprake van dat The Solution uitgegeven wordt. Natuurlijk ben ik verbijsterd, woedend en wat al niet meer. Maar ik laat me niet uit het veld slaan en blijf me als schrijver ontwikkelen.

Juni 2008. In de VN-thrillergids word ik vanwege mijn derde boek De Regels vergeleken met Stephen King en Dean Koontz. Ik voel me vereerd. Toch weet ik dat ik nog niet het achterste van mijn tong heb laten zien.

Juli 2008. Er meldt zich een uitgever die met mij voor de Gouden Strop wil gaan. Ik moet voor het eind van dit jaar een thriller leveren. Meteen denk ik aan The Solution, het boek dat ik in de loop der jaren vertaald en misschien wel tien keer in zijn geheel herschreven heb. Er is geen project waarin ik zoveel tijd heb gestoken en het zal altijd mijn liefdesbaby blijven.

December 2008. In de afgelopen maanden en vooral weken heb ik The Solution haast koortsachtig voor minstens de elfde keer herschreven. Het resultaat is een boek dat hier en daar nog herinnert aan The Solution, maar aan alles is te merken dat ik wijzer en beter ben geworden. Nu laat ik wel het achterste van mijn tong zien. Het Plato Paradigma is de vrucht van zeventien jaar literaire zwangerschap. Het heeft zo moeten zijn. Volgend voorjaar ligt alweer mijn vierde boek in de winkel en ik ben apetrots.

dinsdag, december 09, 2008

De honger van de wolven



'Woesj,' zeggen de glazen deuren achter me. Niet te geloven, ik ben ontsnapt! Meteen kruipt de kou als een wurgslang langs mijn benen omhoog. Door de sneeuwjacht zie ik geen hand voor ogen, behalve als het flitst. Dan is alles verlicht, maar zo kort dat de werkelijkheid een stroboscoop lijkt. Het beeld beweegt gestreept, er is nergens houvast. Na een paar passen stelt het sanatorium niets meer voor behalve een slechte herinnering. Ik kijk achterom en zie woedend wit. Is dat de wind die zo huilt of is het een roedel wolven? De besneeuwde dennenbomen duiken steeds op het laatste moment op. Ze slaan me in het gezicht met hun takken. Schreeuwend vecht ik me een weg, geholpen door de zwaartekracht, want het gaat almaar omlaag. Ik glijd, struikel, val, terwijl de vlokken naalden in mijn ogen steken. Telkens sta ik weer op, waarna alles weer van voren af aan begint. Ik heb doorlopend ruzie met de ochtendjas en de pantoffels ben ik al kwijt geraakt. Mijn voetzolen, mijn tenen, ze zijn gevoelloos. Ik heb wondjes op mijn benen en mijn armen. Bloed boort gaatjes in de sneeuw, waar ik ga.

Ik zoek troost bij een boomstam, hijg uit. Nu weet ik zeker dat ik door de donderslagen heen wolvengehuil hoor en het komt dichterbij. Ik zie vlijmscherpe tanden voor me, blinkend in het licht van een bliksemschicht. Als de wolven mijn bloed ruiken, ben ik er geweest. Ze zullen me aan stukken rijten.
Peper! Ik moet mijn sporen uitwissen, de wolven voor de gek houden. De bus is warm. Ik heb hem al die tijd in mijn linkerhand gehouden. Toch krijg ik de deksel moeilijk afgeschroefd. Schiet op, Bronstein, het gaat om je dochter! Katja, denk ik, het is onbestaanbaar dat ze niet echt is. Ik doe dit voor haar. Trouwens, die energierekeningen heb ik me toch niet verbeeld? Heel duidelijk hoor ik hoe het huilen overgaat in grommen. De wolven zijn vlakbij. Ik draai me na iedere paar stappen om en strooi wat peper. In films snuiven ze de korrels op en zetten ze het op een janken, omdat ze ineens niets meer kunnen ruiken. In het echt blijven ze me op de hielen zitten. Rennen is zinloos. Wolven zijn sneller dan een mens. Misschien moet ik in een boom klimmen. Laten ze me desnoods omsingelen. Ik zie het tafereel voor me: zeven, acht wolven in een kring om de boom waarin ik gevlucht ben. Wie houdt het langste vol?
Nee, het gaat om actie, anders wordt de film saai. Ik strompel voort. Hoe het kan, weet ik niet, maar ik ben ook de ceintuur van mijn ochtendjas verloren. Het is onmogelijk om tegelijk peper te strooien, in beweging te blijven en mijn ochtendjas dicht te houden.
'Lose the gown,' zegt Bruce Willis, de pijn verbijtend.
Nu ben ik een naakte man met een bijna lege peperbus. Rillingen razen door mijn lijf. Rennen, ik moet rennen. Dan krijg ik het misschien weer warm. Alsjeblieft, laat dit een droom zijn, laat me wakker worden op mijn gewone stoel in de derde rij van de bioscoop.
Ik hol, ik struikel en sla over de kop. Maar ik blijf met mijn benen malen, terwijl ik sneeuw doe opwolken. Ergens daar beneden is de bewoonde wereld, waar Katja gewoon bestaat. Laat het niet waar zijn, ik hoor hijgen, pal achter me. Ik kijk om. Recht in het huig van een wolf. Hij hapt toe en ik hoor zijn kaken op elkaar klappen. Het is niet de enige. Links van me doorkruist een zwarte schim het beeld tussen een paar bomen door. Ze omsingelen me. Plotseling zwenk ik naar rechts. De wolven lijken verrast.
'Yes!' denk ik, maar dan ontdek ik dat ik op een rotsblok terecht ben gekomen. Ik kan geen kant uit behalve naar beneden. Het ziet er diep uit zonder bril, met waarschijnlijk ook. Binnen een paar seconden hebben zich vijf, nee, zes wolven aan mijn voeten verzameld. Twee of drie zetten het op een huilen, bij alle beesten druipt het kwijl uit de bek.
'Af!' roep ik, 'koest!'
Ik mik op wat ik denk dat de alfawolf is met de lege peperbus, maar ik mis. De beesten ontbloten grommend hun gebit. Ready for the kill. Ik moet wel. Met een schreeuw stort ik me in het zwarte gat. Zeker anderhalve tel zweef ik, terwijl de wind om mijn oren huilt. Een klap. Eindeloos rol ik tot ik ergens tot stilstand kom. Sneeuw in mijn mond, mijn neus en mijn oren. Even doet alles zeer, maar ik heb niets gebroken, geloof ik. Het is een hek, zie ik nu, dat mijn val gebroken heeft. Zeker drie meter hoog en stevig. De gaten zijn te klein. Bovendien lopen er boven, als in een waaier, twee rijen prikkeldraad. Alleen een circusartiest komt hier overheen. Het blaffen wordt luider. Daar zijn de wolven en het zijn er meer geworden. Ergens dichtbij slaat de bliksem in. Als de donderslag volgt, trilt de grond en mijn oren suizen. De wolven schrikken ook. Ze zakken een fractie lang door de knieën en zwenken hun koppen als op commando naar achteren. God grijpt in, denk ik. Hij heeft het al eens gedaan, op een dak in Rome en misschien al eerder. Wat als ik Abels mijn Amazon niet had uitgeleend? Van alle kanten sterft de echo van de donderslag uit als de wolven zich hun honger herinneren. Ze beginnen zo laag te grommen dat ik het in mijn buik voel, hun tanden lichten op in het donker.
Ik sta kreunend op en spreid mijn armen en benen als een gekruisigde tegen het metalen vlechtwerk. Weer slaat de bliksem vlakbij in. De ogen van de wolven, hun gebitten, alles is gillend wit. De donderslag smoort het geluid van kaken die op elkaar klappen.
'Cut,' denk ik, 'cut!'

©Ep Meijer 2008

(Dit is een fragment uit mijn volgende thriller.)

maandag, december 08, 2008

Liefdesbrief



Beste Lotte,

Je hebt me het leven lang genoeg zuur gemaakt, wordt het niet eens tijd dat je oprot?

Ik begrijp dat je er niet voor niets bent. Ooit had ze je heel hard nodig. Maar dat was toen. Dit is nu.

In de praktijk duik je altijd op als ze het moeilijk heeft. Ze kan niet kiezen, ze voelt zich schuldig, ze maakt zich zorgen. Steeds sneller raakt ze in de stress en dan...

Altijd weer onverwacht ben jij er. God weet hoe je binnen bent gekomen. Het duurt altijd even voor ik het besef. O ja, ik heb het niet tegen haar nu, ik heb het tegen jou.

Gisteren vergat ik het. Ik liet me gaan en maakte het uit.

'Wat een opluchting!'

Ik hoor en zie het je nog zeggen. Je deed je best zoveel mogelijk registers van je stem dramaturgisch verantwoord te gebruiken en stak je twee vuisten in de lucht. Je had je zin, je had eindelijk je zin.

Denk je dat, Lotte, denk je dat echt?

Ik geef niet zomaar op. Wat betreft uitmaken stond zij met 2-0 voor en heb ik zojuist de aansluitingstreffer gescoord. Het is weer een wedstrijd, dames en heren.

'Flikker op.'

Dat waren de laatste woorden die je rechtstreeks tot me richtte, je ogen zwart van haat.

Nou beste Lotte, ik flikker niet op, integendeel. Ik houd namelijk van haar, met heel mijn hart en ziel houd ik van haar. Jij zegt dat je dat ook doet, maar dat is niet waar. Jij wilt haar beschermen, jij wilt niet dat ze pijn lijdt. Maar dat is iets anders dan van iemand houden. Wat jij in wezen doet, is haar zelfvertrouwen aantasten. Als jij het stuur op cruciale momenten blijft overnemen, wordt het nooit wat met haar.

Ik daag je uit, Lotte, om eens te laten zien dat het jou werkelijk om het beste voor haar gaat.

Kutwijf.

maandag, december 01, 2008

Franklin wie?!



Hij is dood.

Het is niet gegaan zoals hij het zich had voorgesteld. Hij verwachtte door een volgeling vermoord te worden. Maar hij stierf als een gewoon mens, door een hartstilstand, op het strand van een afgelegen eilandje in de Stille Zuidzee.

Het ging wel vaker over de dood toen hij leefde. De dood was een eitje, zei hij, niets meer dan een schakel naar een volgend leven. Zijn eigen dood zou de opmaat vormen voor een revolutie. Miljoenen en nog eens miljoenen zouden op bedevaart gaan naar de plaatsen waar hij op aarde had verwijld.

Hij beschouwde de geboorte van zijn ziel in het lichaam dat hij nu verlaten heeft als de grootste gebeurtenis in de spirituele wereldgeschiedenis. Met andere woorden, hij was meer dan Jezus, Mohammed en Boeddha, hij was de enige ware God. De val van de Berlijnse Muur hebben we aan hem te danken, in zijn eentje heeft hij de Derde Wereldoorlog voorkomen.

Hij laat ongeveer een meter boeken na, gevuld met zijn levensbeschouwing, die volgens Wikipedia niet bijzonder afwijkt van die van andere neohindoeïstische goeroebewegingen.

Adi Da Samraj alias Franklin Jones is dood en dat is geen wereldnieuws. Alleen een vergrijzend groepje gelovigen is in rouw gedompeld en maakt zich zorgen over de toekomst, niet alleen die van henzelf, maar vooral die van de mensheid.

Hij is dood, meer niet.

'Think less, fart more.'
Franklin Jones - 1939-2008

zaterdag, november 29, 2008

De zaak Klaas








Er is iets helemaal niet pluis in dit land.
Enkele weken geleden begon het. Mijn vriendin ging met haar dochter naar de intocht van ene Sinterklaas kijken. Ik weet nog dat ik specifiek naar de locatie heb gevraagd. In de haven van Amersfoort dus, om 13.00 uur. Tot zover niets aan de hand. Maar nu komt het: op exact het tijdstip dat die Sinterklaas voet aan land zou zetten in Amersfoort, zette ik de televisie aan. Wat zie ik? Een baardaap met een tabberd en een mijter. Alleen is de plaats van handeling niet Amersfoort, o nee. Volgens teletekst ben ik rechtstreeks getuige van de aankomst van Sinterklaas... in Almere. Ik mijn vriendin bellen. Raar maar waar, ook zij was er in levende lijve bij terwijl Sinterklaas Nederlandse bodem betrad...

Het werd nog erger.

Ik deed wat research. Die Sinterklaas kwam die middag niet alleen in Amersfoort en Almere aan, maar ook (en dit is slechts een kleine greep) in Amsterdam, Groningen, Delfzijl, Maasbracht, Deventer, Eindhoven en Nijmegen, niet altijd per boot trouwens, soms arriveerde de man zelfs per trein. De mensen die in Almere bij de intocht waren geweest, hadden er allen blij uitgezien. Ze zongen liedjes en deden dansjes. Dat terwijl ze mogelijk op klaarlichte dag werden bedrogen.

Ik wilde er het fijne van weten en zette mijn schoen, nadat ik een welluidend lied ten gehore had gebracht, aan het adres van een radiator, maar dat scheen zo te horen. De volgende ochtend kwam ik vroeg uit de veren om de inhoud van de gezette schoen te controleren. Helaas, die zogenaamde Sinterklaas had kennelijk geen aanleiding gezien om mijn gezang passend te honoreren.

Ik gaf de moed niet op en bleef het iedere avond proberen. Lauw loenen. Toen kwamen mijn zoontjes op bezoek. Ondanks mijn teleurstellende belevenissen met het ritueel stonden Sietse en Bart erop om hun schoen te zetten.
Wie schetst mijn verbazing dat zij de volgende ochtend wel iets bij de radiator vonden? Navraag bij Tineke, de dochter van mijn vriendin, leerde dat ook zij iets van die Sinterklaas in haar schoen had gekregen.
Wat mij betreft is dit een duidelijk geval van discriminatie, op leeftijd weliswaar, maar het blijft discriminatie. Van mijn moeder heb ik trouwens geleerd dat ik nooit snoep mag aannemen van vreemden. Daarbij is het nog huisvredebreuk ook wat die Sinterklaas flikt. Wordt over die cadeaus eigenlijk wel BTW betaald?

Gisteren was ik met mijn vriendin in de Jordaan. Normaal vindt ze het heerlijk om me aan haar zijde te hebben. Nu moest ik ineens vaak buiten wachten. Als ik wel naar binnen mocht, deden de verkoopjuffrouwen heel geheimzinnig.

De maat is vol. Ik zal niet rusten voor ik de onderste steen boven heb in deze zaak. Volgende week waarschijnlijk een onthulling waarvan Peter R. de Vries alleen maar kan dromen!

© Ep Meijer 2008

woensdag, november 26, 2008

Gemis heb je in zoet en zout





Afgelopen weekeinde verongelukte een gezin uit Hilversum. Vader, moeder en dochter kwamen om. De zoon van elf werd in kritieke toestand opgenomen.

Als ik het nieuws hoor, kan ik het niet helpen me af te vragen. Wat als hij het overleeft, wat wacht hem dan voor een soort bestaan? Hij is elf, hij kan nog niet op eigen benen staan.

Wacht, mijn vriendinnetje belt. Ze is nu bijna een week weg, maar het voelt als een maand. Haar stem, zo dichtbij mijn oor, is zo vertrouwd. We hebben onze eigen bubble, alleen wij weten het deurtje te vinden. Maar waarom kan ik haar niet vastpakken, nu? Ik vertel over de sneeuw in de tuin, dat die eigenlijk gevallen is opdat wij er samen naar kijken, het liefst vanuit de slaapkamer. Ik vertel ook dat ik me vreemd incompleet voel zonder haar, alsof een lichaamsdeel waarvan ik me niet bewust was, geamputeerd is.
'Nog drie nachtjes slapen,' zucht ze.

Als we na uren ophangen, kijk ik nog snel even op teletekst. Het jongetje van elf is nog steeds in levensgevaar. Ik zie mijn oudste zoon voor me in bleek ziekenhuislicht, geblutst en gedeukt, slangetjes die overal in zijn lijf steken. Zit er iemand naast zijn bed, wie vertelt hem dat zijn pappa, mamma en zus dood zijn? En dan, wie gaat voor de opvang zorgen?

De volgende ochtend. Teletekst meldt geen nieuws over het jongetje van elf. Wel is er een mailtje van mijn lief. Diepe zuchten slakend lees ik het ongeveer zeventien keer door voor ik terugschrijf dat ik ook heel erg naar haar verlang. Anders vliegen de dagen altijd voorbij, waarom duurt het nu zo lang?

Gelukkig heb ik afleiding. Ik maak de kattenbak schoon, draai een was, doe boodschappen, schrijf wat. Niets helpt, niet echt. 'Een sms,' prevel ik, 'een koninkrijk voor je sms.'

Half zes. De telefoon gaat. Hoera, het is mijn godin! Ik vertel dat ze gewoon bij me moet zijn, dat er anders geen lol aan is. Dat vindt zij ook. Maar dan hebben we het ineens over het jongetje van elf dat eenzaam voor zijn leven vecht, de leegte die hem wacht als hij de strijd wint. Staande het gesprek ga ik naar nu.nl.
'O,' zeg ik, 'hij is overleden.'
'Misschien maar beter zo,' verwoordt mijn vriendin ook mijn gedachten, 'hij zou geen leven hebben gehad.'

zaterdag, november 22, 2008

Apocrief


Woorden. Je kunt ze lezen, je kunt ze verslinden. Je kunt er bruggen mee slaan, je kunt er oorlogen om voeren. Woorden kunnen loos zijn of juist veelbetekenend. Je kunt ze ergens opplakken, je kunt met ze gooien en je kunt ze met voeten treden.
Dat laatste doet choreograaf Sidi Larbi Cherkaoui met zijn voorstelling Apocrifu, letterlijk.

We schrijven vijf minuten voor elf op een waterige zaterdagavond, in een tot danstheater omgebouwde tramremise in Düsseldorf. Eindelijk zwaaien de gordijnen open. Op het toneel zeven zangers, drie dansers, een pop en boeken, heel veel boeken.

Wikipedia: Apocrief is een term waarmee bepaalde boeken worden aangeduid die aanspraak maakten om als onderdeel van de Bijbel te worden beschouwd, maar niet in de canon van de Bijbel zijn opgenomen. Er bestaat echter ook een alledaagse betekenis. Het woord 'apocrief' komt van het Griekse apokruphos dat "geheim", "verborgen" betekent.

Op de planken ontbrandt een heftige strijd om de (verborgen) waarheid. De dansers kronkelen door het stof, ze wervelen zich in het zweet om met elkaar in contact te komen. Ze rollebollen, ze stampvoeten ritmisch, ze vechten om hun gelijk. Ze kunnen het niet eens worden. Natuurlijk niet. De boeken die eerst nog een pad naar een andere enkeling effenden, worden als projectielen gebruikt. Wee degene die de waarheid spreekt, zelfs al is hij van hout. Dan komt de blanke sabel eraan te pas. Boeken worden doorstoken. Iedereen met een mening moet dood. Is het zwaard toch machtiger dan de pen?

Applaus.

Wacht, het verhaal is niet compleet. Het bijbehorende geluid zijn we vergeten. Genadeloos registreren je oren de klappen waarmee de dansers met hun voeten, maar soms ook met hun knieën pijnlijk hard op de vloer belanden. Maar vooral hoor je de schellen om hun benen waarvan ze zich proberen te bevrijden. Eén danser wil het maar niet lukken. Hij snikt het uit en hijgt. Zijn pijn is bijna voelbaar. Juist hij moet het als eerste ontgelden in de survival of the fittest die volgt.

Staande ovatie.

We hebben nog iets overgeslagen. De schitterende muziek. Die wordt live verzorgd door de zeven zangers van A Filetta. De polyfonische zang van dit Corsicaanse gezelschap zorgt niet alleen in een kerk of een circustent voor kippenvel. In het Tanztheater in Düsseldorf wordt treffend gedemonstreerd waarom de vermaarde filmcomponist Bruno Coulais al vele malen met A Filetta de studio is ingedoken. De intensiteit van de zang past naadloos bij beelden die hoe dan ook al emoties oproepen. Zo resulteert de samenwerking tussen Sidi Larbi Cherkaoui en A Filetta in een ongekende synergie, vooral ook omdat de zeven zangers als reuzenschaakstukken bijdragen aan de uitgekiende choreografie van Apocrifu.

Buiging.

Uiteindelijk rest de schaamtevolle aftocht van de laatste overlevende, de trap op. Boven aangekomen bedenkt hij zich geen seconde en stort zich op de al uitstervende, klaaglijke klanken van A Filetta in de diepte. Je kunt de anderen wel uitmoorden, maar je schiet er niets mee op, want alleen was je toch al. Ieder voor zich zitten we opgesloten in de isoleercel van onze eigen perceptie. Over de waarheid zullen we het nooit eens worden. Alsof de waarheid bereikbaar is voor gewone stervelingen.

Doek.


©Ep Meijer 2008

vrijdag, november 14, 2008

Cyclus



Ze lacht
ze fladdert
ze walst
ze raast

Mijn lief is vier seizoenen op een dag

Ze zucht
ze steunt
ze snikt
ze huilt

Mijn lief is vier seizoenen op een dag

Ze kust
ze krabt
ze bijt
ze lijdt

Mijn lief is vier seizoenen op een dag

Ze denkt
ze doet
ze speelt
ze is

Mijn lief is vier seizoenen op een dag

Ze koopt
ze spaart
ze neemt
ze geeft

Mijn lief is vier seizoenen op een dag

Ze smacht
ze haat
ze bevriest
ze smelt

O, was ik maar Erwin Krol!

woensdag, november 05, 2008

Verkiezingskoorts


'Wat zullen we erbij eten,' vraagt mijn vriendin, 'pizza?'
We hebben zojuist besloten dat we een soort pakjesavond van de Amerikaanse verkiezingen maken. We gaan nog net niet malle petjes opzetten en met vlaggetjes zwaaien.
'Hamburgers en popcorn natuurlijk,' suggereer ik.
'Yes, we can!' roept mijn vriendin.

Onderweg naar de buurtsuper praten we over het was, toen in Florida. Al Gore, de democratische kandidaat, kwam een paar stemmen tekort om er de man die nu al bekend staat als de slechtste president ooit, George Bush junior, te verslaan. Die stemmen kreeg hij niet. Hoewel Al Gore landelijk gezien de meeste wist te vergaren, verloor hij de race naar het Witte Huis, omdat zijn rivaal meer kiesmannen aan zich wist te binden. Dat noemen ze dan democratie in het machtigste land ter wereld.

'Als Gore had gewonnen, zou de wereld er nu anders uit hebben gezien,' beweer ik.
Mijn vriendin is dat via een aantal bijzinnen waarin Irak, 9-11 en orkaan Kathrina moeiteloos voorkomen, helemaal met me eens. 'Heerlijk toch, die spanning?' besluit ze. Ik beaam het volmondig.

In de buurtsuper tiert de voorpret welig en de hamburgers blijken warempel in de bonus. Omdat we beiden niet van cola houden, gaan we voor bier erbij. 't Is immers maar één keer in de vier jaar presidentsverkiezingen in de Verenigde Staten van Amerika.

Kwart over tien. Het is nog een uur en drie kwartier wachten op de eerste uitslagen. We volstaan met Nova en toosten met onze tweede Budweiser op de goede afloop. We nemen een slok en dan...

Mijn vriendin voelt zich ineens misselijk. Buikpijn heeft ze ook, zo erg dat ik zelfs even overweeg om een dokter te bellen. Het lijken wel weeën, steunt ze, maar ze wil geen polonaise aan haar lijf. Ik leg haar maar op bed. Ze vervalt meteen in subcomateuze toestand, maar ze ademt nog wel. Met de rug van mijn vingers voel ik aan haar voorhoofd. Gloeiend heet.

Bedankt nog hè, John en Barack!


©Ep Meijer 2008

zaterdag, november 01, 2008

De virtuele valstrik


Een moreel dilemma: een kinderlokker zit in de gevangenis en meet zich uit verveling diverse alter ego's op een vriendennetwerk aan. Hij verschuilt zich achter plaatjes van striphelden. Iedereen kan zien dat hij iets te verbergen heeft. Toch weet de kinderlokker een ongekende populariteit op te bouwen. Wat moeten we nu met zo iemand?

Onlangs heeft een rechter een paar jongetjes veroordeeld voor virtuele diefstal; ze hadden een klasgenootje onder druk gezet om zijn verdiende punten uit een computerspel af te staan. Maar een rechter zal het nooit kunnen verbieden als iemand zich onder aliassen op Internet begeeft. Je kunt je, in Second Life, op Hyves, op Facebook, op forums, ongestraft en naar hartelust als een ander persoon voordoen dan je in werkelijkheid bent.

Onze kinderlokker heeft geen leven in de gevangenis. Hij moet altijd in zijn eentje luchten. Anders wordt hij bespuugd en, als zijn medegevangenen de kans krijgen, verkracht of anderszins vernederd. Hij vlucht meer en meer naar het vriendennetwerk. Dat moet ook wel, want al die alter ego's vergen een boel onderhoud, zoveel onderhoud dat de kinderlokker er al gauw een dagtaak aan heeft. Gaandeweg raakt de wereld buiten de gevangenismuren zo ver weg dat werkelijkheid en virtualiteit door elkaar beginnen te lopen. Stukje bij beetje glipt zijn wezen in zijn vele alter ego's. Onze kinderlokker verdringt Real Life. Soms vergeet hij helemaal dat hij in de cel zit. In zijn hoofd is hij meerdere mensen tegelijk en die zijn allen even gerespecteerd en geliefd.

Na een aantal jaren in het cachot mag onze kinderlokker wegens goed gedrag een weekeinde op verlof in de echte wereld. Hij laat er geen gras over groeien en betast een meisje onzedelijk met wie hij via één van zijn vele alter ego's een afspraak heeft gemaakt.

Na afloop, terug in het gevang, mag hij voor straf een tijdje niet meer op de computer. Na een paar weken in de hel kan hij eindelijk weer aan zijn verslaving toegeven. Alles moet hetzelfde zijn als eerst. Dus ontkent of liever, verdraait onze kinderlokker de gebeurtenissen categorisch. Het is niet zijn schuld, het meisje vroeg er zelf om. En zie, de vlieger gaat op. De steunbetuigingen zijn zo massaal dat onze kinderlokker de realiteit uit het oog verliest en zelf in zijn onschuld begint te geloven. Het slachtoffer en de getuigen beschuldigt hij ervan dat zij het zijn die de waarheid verdraaien, dat ze hem kapot willen maken.

Terug naar het dilemma. Wat vindt u nu, verdient onze leugenachtige kinderlokker een plaats op het virtuele schoolplein? Zo op het oog doet hij er niemand kwaad, want hij heeft voor al zijn aanhangers een vriendelijk woord over. Nou, wat wordt het, wetende dat we het over een schijnwerkelijkheid hebben? Als het aan mij ligt moet hij met de billen bloot, want, ik kan het niet genoeg benadrukken, eerlijk duurt het langst.

zondag, oktober 26, 2008

Wat hebben kinderen toch met McDonald's?



Er zijn van die data die het verdienen om bij te worden geschreven in de rijke annalen van ons Dietsche volk. Men neme het jaar 754, Bonifacius wordt bij Dokkum vermoord. Of 1600, de slag bij Nieuwpoort. En we hebben het jaar 1987, toen de opening van 's lands eerste drive through-restaurant het verkeer in de provincie Utrecht volledig ontwrichtte.

We staan in de rij en ik heb wederom gebruik gemaakt van mijn feilloze talent om altijd de verkeerde te kiezen. Voor ons een man met een megabestelling. Intussen moet ik niet alleen mijn twee zoons in het gareel zien te houden, maar ook Tineke, de dochter van mijn vriendin, en dat is een notoire anarchist. Oude tijden herleven in Huis ter Heide. Voor iedere kassa staat een rij die de circulatie belemmert. De stemmen van al die ongeduldige mensen ketsen schetterend tegen de muren en tegen het plafond. Je moet schreeuwen om je verstaanbaar te maken. Ik probeer maar even niet aan kinderlokkers te denken en concentreer me op de bestelling. Een Happy Meal bevat vier gangen met keuzemogelijkheden en de drie koters die ik onder mijn hoede heb, lusten vooral veel niet. Zelf moet ik trouwens ook iets eten, maar wat? Ik besluit tot een Big Mac-menu. De dood of de gladiolen.

Stelt u zich voor dat u een maaltijd nuttigt in het F-vak van de Arena tijdens Ajax-Feijenoord. Zo ongeveer klinkt het geroezemoes op de bovenste verdieping van het eerste hamburgerrestaurant in Nederland met een McDrive. Niet qua volkswoede (nog niet), maar qua kabaal dus, hè. Tegen die achtergrond blijkt onze bestelling niet helemaal goed te zijn gegaan. Bart heeft geen chocolade-, maar een bananenmilkshake gekregen en hij houdt blote benen niet eens van bananen. Ik weet het goed gemaakt. Bart krijgt mijn large chocolademilkshake en ik neem die small van hem, terwijl ik niet van bananenmilkshake houd, maar dat zeg ik er niet bij, want ik offer me graag op als pappa.
Bart plengt dikke tranen.
'Wat is er?' vraag ik, veel geïrriteerder dan ik zou willen.
'Ik wil er eentje voor meze-helf,' huilt mijn jongste zoon.
'Maar deze is voor jezelf. Wat je niet meer lust, drink ik op.'
Dat laat Bart zich geen twee keer zeggen. Hij en het rietje worden één. Ad fundum, is zijn motto. Aan hem heb ik dus geen kind meer.
'Ik vind deze mayonaise vies,' merkt Tineke op.
Tegelijk tettert Sietse in mijn rechteroor dat hij graag bereid is de bananenmilkshake te gaan ruilen. Haast in één adem vertel ik Tineke dat smaken verschillen en dat Sietse zich de moeite kan besparen.
'Dan kom je weer in de rij te staan.'
Mijn tienjarige zoon vindt dat voorkruipen in dit geval toegestaan is. Ik wil best met hem over dit soort grensgevallen in discussie gaan, maar nu even niet. Nu ben ik druk bezig gek te worden, sorry.

'Kijk wat hier staat,' zegt Sietse en wijst op de place mat. 'Welkom in het restaurant met de eerste McDrive van Nederland. Dit moet dus wel de beste McDonald's van Nederland zijn.'
'Geloof me,' zucht ik uit de grond van mijn hart, 'ze zijn allemaal even erg.'


© Ep Meijer 2008

maandag, oktober 20, 2008

Gang Bang



(Lees dit eerst)


Bavianen doen niet zo moeilijk. Vandaag, in de dierentuin, heb ik hun gedrag een uur lang bestudeerd. De begeleidende plaquette vertelde me dat seks een voorrecht is. Alleen de opperbaviaan mag met de wijfjes paren. Soms proberen de andere mannetjes het ook, maar dat is niet toegestaan.

Is het omdat de bavianenkolonie in dierenpark Amersfoort een mannenoverschot heeft? In ieder geval lijkt het me dat de begeleidende tekst aan vervanging toe is. Alsof het bonobo’s zijn, doen de bavianenmannen het namelijk aan de lopende band, terwijl de opperbaviaan het veel te druk heeft met indruk maken op de gehoornde hoefachtigen waarmee het eiland gedeeld wordt.

Willige bavianenwijfjes zijn gemakkelijk te herkennen. A puilt hun achterwerk nog roder uit dan dat van de rest. B bieden ze zich aan ieder mannetje aan, gewoon door hem op het idee te brengen. Anders gezegd, men kere de man het achterwerk toe.

Hoppa!

Reeds bestijgt het mannetje het wijfje – achteloos, alsof hij een vlieg wegveegt -en pompt met zijn vuurrode geval zaad in haar. Meer dan tien seconden beslaat de handeling niet. Hij kamt nog net zijn haar niet onderwijl.

Dat is nog tot daaraan toe. Ook als bavianenman kan je zomaar een kerel over je heen krijgen, maakt niet uit hoe jong je bent. Waar je ook kijkt, altijd wordt wel ergens een aap besprongen. Misschien wil dierenpark Amersfoort de jongere bezoeker niet choqueren, maar de waarheid is dat het in de bavianenkolonie één grote gang bang is.

Laat ons medelijden hebben met de man die gearresteerd werd wegens ontucht met een stofzuiger. Wie komt er nou ook op het onzalige idee om de slang rood te verven?


© Ep Meijer 2008

woensdag, oktober 15, 2008

Babytaal


(Lees dit eerst)

Okay, babytaal bekort het leven van ouderen. Voortaan weet ik wat me te doen staat als er een bejaarde voor me in de rij staat. ‘O, gaan we vandaag vrij reizen en de betalende reizigers voor de voeten lopen? Dat verklaart waarom we doen alsof ik alle tijd heb.’ Het onderzoek maakt gewag van een verschil dat kan oplopen tot 7,5 jaar. Met een beetje geluk vallen de senioren dood om en heb ik toch nog een zitplaats in de trein.

Even serieus. Babytaal is niet alleen fataal voor ouderen. Babytaal is fataal voor iedereen. Ga maar na. Hoe wordt er tegen je gepraat als je nog maar net op de aarde beland bent? Juist. Alsof je debiel bent. Logisch dat we terminaal zijn vanaf onze geboorte.

Zo gaat het maar door. Neem school. Wat leren ze je er nou helemaal? 1 + 1 = 2. Ja, duh!

Babytaal. We worden er als ganzen mee volgepropt. Een citaat uit een reclamespotje van vanavond: ‘soms is het niet moeilijk om binnen de lijntjes te blijven. Kotex Mini. Nu met extra antisliplaagje.’ Een glunderende Wouter Bos in het acht uurjournaal: ‘uw spaarcentjes zijn veilig.’

Geert Wilders, Rita Verdonk, Jan-Peter Balkenende en de rest van de Haagse kliek. Meesters zijn het in babytaal, in het simplificeren van zaken die zo complex liggen dat ze het zelf niet doorzien. Ze moeten ermee ophouden, want we zijn volwassen mensen die recht hebben op de onversneden waarheid. Nu blijkt bovendien dat we korter leven dankzij babytaal.

Het is niet Al Qu’Aida dat ons bestaan bedreigt noch hoeft de kredietcrisis ons te deren. Er is maar één ding dat ons werkelijk zorgen zou moeten baren: de terreur van de betutteling.


© Ep Meijer 2008

zaterdag, oktober 11, 2008

Van hoge verwachtingen en de kille werkelijkheid


‘De AEX sloot vandaag wederom diep in het rood.’

Ho eens even. Taalkundig mag de AEX het onderwerp van de zin zijn, maar in het echt kan een beursindex natuurlijk nooit zelfstandig iets ondernemen, laat staan diep in het rood sluiten.

Waarom is dat zo, waarom maken we die hele beurshandel tot iets wat ons kennelijk overkomt?

De AEX is geen persoon. De AEX is het gevolg van personen.

U moet het kapitalisme als een wolkenkrabber zien. Om te functioneren moeten er constant verdiepingen bij. Er is echter geen geld voor nieuwe verdiepingen. Dus zeggen de bedrijven die aan de extra verdiepingen willen verdienen dat ze heel gezond zijn en dat ze grootse bouwplannen hebben. Dan worden er aandelen uitgegeven. Dat zijn papiertjes die een bepaald eigendomspercentage van het bedrijf vertegenwoordigen. In die aandelen kun je handelen en je hoopt natuurlijk dat er meer mensen zijn die de mooie cijfers en de mooie verhalen geloven, zodat de aandelen meer waard worden.

Op Wall Street en op het Damrak verkoopt men hoop, zo simpel is het. Intussen maakt niemand zich er druk over dat de fundamenten van de wolkenkrabber die almaar hoger moet worden, uit lucht bestaan, want lucht? Ha, de lucht vormt het plafond van de groei!

Meer, meer, meer.

In 1929, aan de vooravond van de monetaire crisis die indirect tot de opkomst van Adolf Hitler en het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zou leiden, sprongen de speculanten bij bosjes uit het raam toen hun aandelen ineens niets meer waard bleken. Tijdens de huidige kredietcrisis zeggen de speculanten dat we ons geen zorgen hoeven te maken, terwijl ze in het geniep alvast wat opties hebben genomen op het dalen van de financiële fondsen.

‘Ik vind het eigenlijk wel spannend,’ bekende een anonieme beurshandelaar afgelopen vrijdag in de Metro, ‘beweging is altijd goed voor de handel.’

Wat geeft het als Wouter Bos er nu al 40 miljard overheidsgeld tegenaan heeft gegooid? De speculanten verlaten als ratten het zinkende schip. Reken maar dat ze er nog aan verdienen ook. Wat nou vertrouwen opbouwen, wat nou beseffen dat ze bijna iedereen armer maken, dat ze huizenbezitters duperen, dat ze ook een verantwoordelijkheid hebben. Wat nou zich realiseren dat ze de wereld misschien in een diepe recessie storten? Handel is handel.

De AEX sluit wederom diep in het rood?

Sorry hoor, maar zo zit het niet. De werkelijkheid is dat we, in plaats van eens tevreden te zijn met wat er is, onze welvaart moedwillig in handen van een stelletje pessimistische beroepsgokkers hebben gelegd.

Meer, meer, meer. We willen het allemaal, maar als het om geld gaat nog het meest.

Hadden we het vorig jaar, toen onze koopkracht 2 procent minder was, werkelijk zoveel slechter?


© Ep Meijer 2008

zaterdag, oktober 04, 2008

Ik heb het niet gedaan


'Doe het nou niet, er komt alleen maar oorlog van en ze gaat vanzelf wel weer op haar bek.'
'Het zou om de waarheid gaan. Eindelijk eens oorlog om iets anders dan geld of olie.'
'Ze zal de waarheid altijd blijven verdraaien, dat weet je toch?'
'Dat besef ik. Intussen ben ik de enige die zich tot nu toe afzijdig heeft gehouden. Ik bleef me zakelijk opstellen terwijl de anderen vechtend over straat rolden. Ik moest mijn tong afbijten telkens als de waarheid geweld werd aangedaan.'
'Geweld?'
'Geweld, ja. Al moet ik toegeven dat ze het heel subtiel doet. Ze speelt een soort schaak met de werkelijkheid. Haar achterban houdt ze tevreden met zoete broodjes en litanieën vol vermoorde onschuld. Er zijn echt mensen die haar op haar woord geloven, mensen die denken dat haar groot onrecht is aangedaan.'
'Ja, terwijl wat ze heeft gedaan, riekt naar oplichting.'
'Oplichting? Welnee, de mensen dragen haar op handen. Weten zij veel dat hun enthousiasme en zucht naar roem misbruikt wordt?'
'Misbruikt? Ze wilde dat bundeltje toch ook tot een succes maken?'
'Ik zal het je nog sterker vertellen. Ik heb eens wat onderzoek gedaan. Ze blijkt geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben. Ze treedt louter onder alter ego's op. In het interview in dat gratis ochtendkrantje gebruikte ze ook een pseudoniem. Zogenaamd om een muzikante met dezelfde naam niet in de weg te lopen. Maar ik vermoed dat ze op de vlucht is. Het zou me niets verbazen als er meer mensen zijn die geld van haar krijgen. Dat bundeltje moest haar huid redden, wat ik je brom. Toen duidelijk werd dat de vlieger niet op ging, verstopte ze zich.'
'Maar toen dook ze weer op. En hoe!'
'Inderdaad. Ergens vind ik het nog knap ook, hoe ze het doet. Maar feit blijft dat ze een spin is in een web vol leugens. Dat kan ik niet over mijn kant laten gaan.'
'Ze zal een tijdje erg verdrietig zijn. Daarna gaat ze zoals gebruikelijk alles ontkennen.'
'Okay dan, ik zal er geen stukje aan wijden. Maar als ze zo bezig blijft, komt er een dag dat ik me niet meer kan beheersen. Eerlijk duurt namelijk het langst.'

maandag, september 29, 2008

Geen paniek, de hemel valt naar beneden

Vannacht heeft onze minister van Financiën 4 miljard Euro besteed aan een minderheidsbelang van 49 procent in Fortis. Sindsdien is deze bank op het Damrak
23,6 procent minder waard geworden en daarmee ook ‘onze’ vier miljard. Om precies te zijn heeft Wouter Bos vandaag bijna een miljard Euro van onze belastingcentjes verspeeld.

In sommige landen is gokken verboden.

De vrije markt loopt soepel zolang er gegroeid blijft worden. Zodra er twijfel ontstaat gaat het mis. Voor je het weet zijn je geld en je huis geen habbekrats meer waard.

In de middeleeuwen was de geldhandel slechts weggelegd voor het uitschot, onderaan de stadsmuren. Nu vervuilen de banken en de verzekeraars de horizon van onze stadscentra met hun gelikte peniskokers.

We hebben ze met open armen ontvangen, want we werden er allen rijker van, de topmanagers nog het meest. We hebben toegelaten dat ze hun tentakels tot in de haarvaten van onze samenleving uitstrekten. Ze bemoeien zich met cultuur, sport en zelfs de zorg en het onderwijs. We zijn met open ogen in hun mooie beloftes gestonken.

En nu?

De spil van de vrije markt, het bankwezen, zit in het slop. Om te bewijzen dat er nog vertrouwen is, moet Fortis ten dele genationaliseerd. Anders treedt wellicht een domino-effect op. Wat volgt, een energiemaatschappij waar ingegrepen moet worden? Nog even en de goede, oude kolchozen worden van stal gehaald.

Laten we wel wezen. Geld is vies. Dat is altijd al zo geweest. Lieden die zich met geldhandel inlaten, willen per definitie meer, hoe vuil de handen ook worden (want die kun je wassen in tegenstelling tot je ziel). De vrije markt gaat ten onder aan inhaligheid. Hadden die topmanagers niet gewoon Monopoly kunnen blijven spelen?


© Ep Meijer 2008

zaterdag, september 27, 2008

Waarom we eigenlijk vinden dat alles dus bij het oude moet blijven, zeg maar


'Beste collega's. Ahum, sorry, even de keel schrapen. Omdat uit onderzoek is gebleken dat verdwaalde uitzendkrachten ons gemiddeld zeg maar tienduizenden Euro's per maand kosten, wordt het echt tijd om de bordjes te verhangen. Met andere woorden, de nummering van de kamers moet anders, voor nu alweer de vierde keer in zes jaar, zeg maar. Harriëtte, ik geloof dat jij een idee hebt?'

'Nou, Frans, ik wilde dus eigenlijk alleen maar even kwijt dat ik het dus eigenlijk beu ben. Al die uitzendkrachten komen dus eigenlijk allemaal op de derde etage terecht. Tja, en omdat wij altijd de deur open hebben vanwege Henry's astma dus eigenlijk, je weet wel, lopen ze dus eigenlijk altijd bij ons binnen om de weg te vragen. Ik kom gewoon niet meer aan werken toe! Dus eigenlijk.'

'Ik zie daar een opgestoken vinger, zeg maar. Toe maar, Hans.'

'Worden de postvakjes dan ook weer anders ingedeeld en zo? Ik bedoel, we waren er net aan gewend en zo. Ik kon zonder te kijken onze post vinden. Het derde vakje van onderen, in de middelste rij. Het voelde zo vertrouwd. Alhoewel? Soms kwam Trudie de post brengen. Soms ook niet. Voor de zekerheid gingen we zelf maar langs de postkamer. Voor wanneer Trudie pms had en zo. We hadden nog wat te doen, we konden het tenminste weer eens over iets hebben tijdens de pauzes. Gaat daar nou echt aan getornd worden, moet dat nou en zo?'

'Dat lijkt me wel, ja. Niet zo morren, mensen. Alles went, zeg maar. Voortaan is het weer even opletten geblazen met de post. Je ogen gebruiken. Welke van de 42 vakjes is het? Zo blijven we zeg maar scherp. Ah, nog iemand die iets te melden heeft. Zeg het maar, Harry.'

‘Het.’

‘Nee, dat bedoel ik niet, Harry. Vertel wat je op je lever hebt, zeg maar.’

‘Maar.’

‘Let even niet op de stopwoordjes, Harry. Die gebruiken we zeg maar alleen om onze eventuele mening zeg maar te verzachten, want we gaan natuurlijk niet me de vuist op tafel slaan, zeg maar, en zeggen waar het op staat. Wat wilde je, zeg maar, kwijt, Harry?’

'Ik vind dat we het ook over stempels moeten hebben en dergelijke.'

'Stempels, zeg maar Harry?'

‘Inderdaad, Harry is de naam en dergelijke. Maar volgens het protocol ben ik de degene die zeg maar Harry hoort te zeggen. Kunnen we daar duidelijkheid over krijgen en dergelijke?’

‘Laten we het protocol zeg maar het protocol laten, Harry. De zaken liggen zeg maar al ingewikkeld genoeg. Als ik me niet vergis had je het over stempels, zeg maar Harry, neem me niet kwalijk, ik bedoel gewoon Harry?’

‘Wat nou gewoon Harry?’

‘Stempels, zeg maar Harry, shit, nou doe ik het weer. Laat maar. Stempels, je had het over stempels.’

'Precies, Frans, stempels en dergelijke. Vandaag nog hadden we op de postkamer een uitzendkracht die er eentje nodig had voor op zijn werkbriefje en dergelijke. Hoewel er op onze afdeling op ieder bureau een soort molentje staat met wel acht verschillende stempels, zat er niet eentje bij met gemeente Ammelsdro erop en dergelijke. Pas toen de hele afdeling mee ging helpen, was het bingo. Intussen liggen hier brieven te wachten van ingezeten die in de problemen komen omdat hun woningen niet ventileren. We krijgen post van Ammelsdroërs die bijna sterven van de honger en dergelijke. Maar wat doen wij? Wij zijn met z'n allen op zoek naar een stempeltje. Gezellig en dergelijke. De uitzendkracht zei nog dat-ie niet meer zo blij geweest was sinds hij op de lagere school een stempel van de juffrouw had gekregen.'

'Maar Harry, je weet toch dat het de bedoeling is om vooral elkaar zeg maar bezig te houden?'

'Dat weet ik, Frans, maar toch gaan ze soms te ver en dergelijke.'

'Hoe bedoel je, Harry?'

'Ik denk, Frans, dat ik namens velen hier spreek als ik zeg dat de puntenslijperhouders terug moeten en dergelijke.’

‘Maar Harry, we gebruiken hier sinds zeg maar 1983 geen potloden meer, laat staan dat er budget is voor puntenslijperhouders.’

‘Wat zeg je me nou, zijn de potloden afgeschaft, waarom weet ik daar weer niets van?! Dat noemen ze dan interne communicatie. En dergelijke. ’t Is ook altijd hetzelfde hier.’

vrijdag, september 19, 2008

Twee tegen één


“Weet je wat dit is?”
Een stem als een kaasrasp, dicht, te dicht bij mijn oor. Ik ging iets verzitten. Hij hield zijn wijsvinger boven het glas bier, leek te wijzen naar een uitdijende krater in het laagje schuim. Ik keek naar zijn gezicht. Rode en bruine vlekken op huid die jukbeenderen als sleets behang omspande. Happen in een baard van twee weken. Wenkbrauwen waaruit grijze haartjes sprongen. Waarom luisterde ik eigenlijk naar die viespeuk?
“Ik zal je vertellen wat het is.”
Ik knikte, staarde naar mijn bier, waarop het schuim zich eveneens snel terugtrok. Vast en zeker meed iedereen hem als de pest, al was het maar vanwege de dranklucht die hij als een muilkorf droeg. Ik kon op zijn minst doen alsof ik luisterde.
“Pis,” zei hij, “het is pis.”
“O ja?” vroeg ik.

Mars, Venus. Mars is vroeg thuis, veel vroeger dan verwacht. Hij heeft iets gehoord boven. Giechelen. Hij is op zijn tenen de trap op geslopen. Nu staat Mars in de deuropening van de slaapkamer. Venus bevindt zich in de hondjeshouding op het bed, heeft zojuist gemerkt dat er iets anders is, draait haar hoofd in Mars’ richting en ziet hem.

“Ze laten ons pis drinken, man!”
Ik ademde uit door mijn neus. Meer zat er niet in. Hij vond het genoeg, interpreteerde de zucht kennelijk als een lach.
“Weet je hoe het zit?”
Ik schudde mijn hoofd, hetgeen een hele prestatie was. Iemand liet een glas vallen. Ik hoorde het exploderen - een scherp geluid temidden van dof geroezemoes, nam niet de moeite om te kijken.
“Het is net als met die gekke koeien,” lalde hij in mijn oor. “Dan worden er zogenaamd een paar ontdekt en dan halen ze snel de supermarkten leeg. Denk je nou echt dat het zo zit? Ik zeg je, het barst van de gekke koeien, dat zeg ik je. Ze vergiftigen ons, da’s wat ze doen. Maar officieel weten ze van niets. Ik vertel je, man, het is het topje van de ijsberg.”

Venus’ ogen! Mars betrapt ze op heterdaad. Was het vorige week? Venus in tranen tijdens relatietherapie. Er is geen andere man, dat is het niet. Mars begrijpt haar niet, dat is het. Mars wil haar niet begrijpen. Hij luistert nooit. Hij walst altijd over haar gevoelens heen. Venus is Mars’ sloof, Mars’ hoer. Hij zegt huilend dat hij zich te pletter werkt voor Venus en hun maantjes, maar dat-ie ‘s avonds en in het weekend gewoon geen energie meer over heeft. Hij zweert dat hij zijn best zal doen. Mars kijkt Venus in de ogen, probeert door te dringen tot de planeetkern die ooit verliefd op hem werd. Zij blijft van hem haten.

“Je had het over pis,” hielp ik hem.
Hij sloeg met een hand op zijn voorhoofd. Het kletste. Ik walgde van het geluid, dacht aan legionella.
“Pis, natuurlijk! Ik vraag je, man, heb je wel eens nagedacht hoeveel het is?”
“Wat,” zei ik toonloos.
“Al die beesten, al die mensen, al die pis elke dag! Duizenden, honderdduizenden, miljoenen liters. En waar gaat dat heen via de riolen? Precies, naar de rivieren. En waarvoor worden die rivieren gebruikt? Onder andere voor de drinkwatervoorziening. En dan zeggen ze dat ze het rivierwater schoonmaken. Maar dat willen ze ons doen geloven. Da’s natuurlijk niet echt zo. Ze vergiftigen ons. Ik zweer je, het is net als met BSE.”
Hij struikelde over de naam van de ziekte. Geen wonder. Hij lustte wel pap van die pis van hem. Als in een visoen zag ik hem voor me, piesend in een bierglas met zijn ongetwijfeld gerimpelde geval. Dat had ik niet moeten denken.

De andere Venus, die ene die met het soms half zichtbare attribuut om haar middel doet alsof zij Mars is, heeft niets in de gaten en blijft haar onderlijf ritmisch heen en weer bewegen, terwijl zij met haar duim de kringspier van Venus masseert. Even ritmisch kreunt ze erbij en kijkt verlekkerd naar de dildo die ze in haar andere hand houdt. Mars denkt iets dat hij voor het laatst in zijn lagere schooltijd heeft gedacht.

“Door het drinkwater kun je de pis natuurlijk niet gooien. Dat zou je zien. Daarom kiezen ze bier. Dan valt de pis tenminste niet op.”

Die andere Venus is zich van Mars’ aanwezigheid nog steeds niet bewust. Ze doet het hulpstuk af, berijdt de billen zonder en urineert er klaterend overheen.

Met een ruk draaide ik mijn hoofd. Ik zocht zijn ogen. Ze stonden anders. Een heldere blik, niet de troebele die je zou verwachten.
“Ik zeg het niet omdat ik dronken ben,” zei hij. “Het is waar.”
Ik pakte zijn pols, kneep, kneep zo hard dat het wel pijn moest doen.
“Waarom drink je het dan verdomme?!”

donderdag, september 11, 2008

Geil zijn voor een goed doel


De overheid heeft er toch al een handje van om alles wat lekker is te belasten. Waarom niet meteen een wiptax?

Een aanslag van 0,68 (0,69 wanneer oraal) Eurocent per beurt lijkt niet onbillijk. Seks is alleen nog onbelast in de onderstaande gevallen:

• Onder de douche tussen 5.30 en 5.35 uur ’s ochtends, mitsdien sprake is van een waterbesparende douchekop en water dat verwarmd is met een HR-ketel (de vervuiler moet immers betalen)
• Op 8.000 meter (en alleen daar; er is al eens een vliegtuig van Aero Mexicalando neergestort, omdat de verkeersleiding abusievelijk een kruishoogte van 8.000 meter verordonneerde, zodat iedereen tegelijkertijd naar het toilet wilde waardoor het toestel overtrokken raakte)
• Met z’n drieën (echter slechts indien het vrouwen betreft en twee van hen in het bezit zijn van een geldige vergunning voor het dragen van een voorbindpenis)
• Tijdens een verblijf op de Waddeneilanden (met uitzondering van Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog en Rottumeroog)
• In stilstaande treinen (behalve getrokken materieel)
• In de posities als afgebeeld onder de link
• Op het balkon (mits goedgekeurd door de Commissie Bouw- en Copuleer Toezicht, afdeling Buitengedoe)
• Voor, tijdens en na het trekken van een nummertje in de wachtruimtes van ’s lands gemeentehuizen

Per (meerderjarig) hoofd van de bevolking wordt in Nederland gemiddeld 3,2 keer wekelijks van bil gegaan, al dan niet met een vaste partner. Jongeren lusten er ook wel pap van (alleen zijn de onderzoeksresultaten niet te vertrouwen en volstaan we met een conservatieve schatting van 1,7 maal per capita van 12-18 jaar oud). Omdat het niet onwaarschijnlijk is dat populistische lieden beginnen te roepen om een toeslag voor achterstandsgroepen alsmede gezien de kortingen die bovenstaande uitzonderingen met zich meebrengen, schatten we de inkomsten voorzichtig op ruim 1,2 miljard Euro per jaar, een douceurtje dat ons land goed kan gebruiken nu de inflatie almaar op loopt. Dat is nog exclusief de mogelijkheden die de wiptax de schatkist biedt om ontrouwe partners, medewerkers uit de pornoïndustrie en zedendelinquenten dubbel of zelfs driedubbel aan te slaan.

De handhaving vormt een peulenschil. We hangen gewoon overal camera’s op die iedere seksuele activiteit feilloos registreren. Het gaat net als met rekeningrijden: automatisch een kwakje in het bakje!


Gezocht: controleurs

Kandidaten dienen in het bezit te zijn van voyeuristische eigenschappen. Bij voorkeur beschikken ze tevens over ervaring met andersoortig stiekem gedoe. Affiniteit met zinloze bezigheden en kennis van webcams zijn een prae. Honorering geschiedt in natura en eigenhandig.

vrijdag, september 05, 2008

Het groengloeien



1. Blik op oneindig (proloog)

Ze ziet een blikje liggen, half onder een autoband. Ze moet dat blikje hebben, ze heeft het gezocht en weet niet meer waarom. ‘Van later zorg dan maar,’ hoort ze iemand zeggen met haar mond. Het karretje parkeert zij tegen de stoeprand. Er zitten geen remmen op. Een van de wielen raakt zelden de grond. Lang geleden is een ongeluk gebeurd. Het was... Nee, ze kan het zich niet meer herinneren. Wel dat ze sindsdien moet oppassen. Je verliest zo snel iets. Ook nu weer. De stoep duwt terug. Een plastic tas dreigt te vallen. Er zit iets in. Wat? Vergeten. Het zal van belang zijn. Anders had ze die zak niet meegezeuld. Toch? Ze verplaatst de lekke voetbal en de fietspomp, verplaatst ze opnieuw. De lampenkap en de weckfles ruilen van plaats. Zo past de zak ertussen. Zo, ja.

Hoezo doet ze dit eigenlijk? Ze knijpt de ogen dicht. Mist. O ja, het blikje. Ze laat de kar los. Altijd een spannend moment. ‘Hier op het vrouwtje wachten,’ zegt een stem uit het verleden streng. Soms denkt ze dat het spookt in haar hoofd en laat ze de stemmen maar praten. Dan wijzen de mensen naar hun voorhoofd. Weten zij veel.

Ze doet een stap. Waarheen? Er staat een auto in de weg. Glanzend metaal. Waarom wassen mensen dingen die geen gevoel hebben? Ze schudt het hoofd. Waar was ze mee bezig? Het blikje. Juist, ja. Om de auto heen. Ze moet weer eens schoenen zien te vinden. Die ze nu heeft, zijn dat niet meer. Het lijkt alsof iemand naalden in de hak van haar rechtervoet steekt bij iedere stap. Eigenlijk doet alles pijn. ‘Je went aan alles,’ zegt een stem. Zuchtend gaat ze door de knieën en kijkt rond. Laag bij de grond is de wereld anders. Ze heeft er wel eens iets van gezegd. Toen kwamen ze haar halen. Ze kleedden haar uit en spoten haar nat met een brandslang. Het was kouder dan koud. Daarna? Pillen. Wit, wit, wit niets. Dat nooit meer. Ze perst haar tandvlees op elkaar. Hier en daar heeft ze nog een stompje. Toch heeft ze kiespijn. Het blikje geeft niet mee. Ze trekt en trekt, maar het zit nog steeds vast.

Bloed. Ze heeft haar linkerhand opengehaald. Ze kijkt naar de rode druppels die op de straat uiteen spatten. ‘De tranen van God,’ fluistert een stem. Ze knikt. Zo is het. God kan geen echte tranen plengen. Hij laat mensen bloeden als Hij verdrietig is. Ze is blij dat ze voor Hem mag huilen. Misschien dat het blikje nu ook... Nee, nog steeds niet. Hijgend gaat ze zitten. Wijdbeens. Ze heeft drie broeken aan want de kou is een verkrachter.

Een fietsbel. Ze kijkt op. ‘Kun je niet ergens anders je roes uitslapen, stinkwijf!’ komt uit een boos gezicht. Ze wil zeggen dat het niet netjes is zulke woorden te gebruiken, maar ze houdt het voor zich. Ze is de fietser dankbaar. Hij heeft haar op een idee gebracht. Auto’s rijden. Ze moet altijd ervoor aan de kant. Deze gaat ook weer bewegen. Dan kan ze het blikje zo oprapen. Dat ze daar niet eerder aan heeft gedacht!

Ze hijst zich overeind aan de wagen. Ziezo, ze staat. Ze ziet de rode handafdruk op het glanzende metaal. Eerst schrikt ze. Dan snapt ze alles. Blik op oneindig.


2. Honger

Alles is een kwestie van goed kijken. Neem dat vrouwtje daar op die pumps. Tik, tak. Tik, tak. Een pasje als een mitrailleursalvo. Ze loopt hier omdat ze uit haar werk nog snel even boodschappen moet doen. Een pinpasje misschien. Dat is vanavond al geblokkeerd. Die man daar? Aan zijn stropdas kun je zien dat hij aan het begin staat van zijn carrière. Veel te schreeuwerig. Zijn aktentasje kan me gestolen worden. Hooguit zit de rest van zijn lunch erin. Boterhammetje. Plakje kaas. Schijfje komkommer, verplichte kost vanwege liefhebbende moeder de vrouw. Bah. Ik heb geen honger, althans niet in iets eetbaars.

Opnieuw leun ik achterover. De rij boodschappenkarretjes geeft iets mee. Ik verlies bijna mijn evenwicht. Kutzwaartekracht.

Dan maar een bejaarde aanschieten. Oudjes gaan nog wel. Ze hebben de oorlog meegemaakt, tenminste, dat denken ze. De echte oorlog ken alleen ik. Dagelijks vecht ik op het slagveld voor mijn leven. ‘Ik heb ... eh, geen kleingeld,’ stamelt ze. Ze liegt. Ze staat godverdomme net een halve Euro in een karretje te proppen. Had ik trouwens iets gezegd over kleingeld? ‘Wilt u misschien investeren in mijn toekomst?’ Dat zei ik. Zal ik? Nee, te druk nog. Ik lach haar toe. Met stroop vang je meer vliegen dan met azijn. Ze verdwijnt bijna met haar neus in de handtas als ze haar portemonnee zoekt. Ze zou over een seconde bewusteloos kunnen zijn. Een korte uithaal. Mijn vuist in haar nek. Euthanasie.
Ze zoekt mijn ogen als ze iets in mijn hand stopt. Ik kan haar angst zien. ‘God zal u zegenen, mevrouw,’ zeg ik met een grijns. Pas als ze om de hoek is, bekijk ik de buit. Twintig Eurocent. Dat is toch al gauw eenhonderdste gram vandaag de dag. Tering, wat een pokkenzooi. Ik zou uit wraak moeten wachten tot ze terugkomt, haar karretje omkeren en de onvermijdelijke bloemkool een rotschop verkopen. En het mens erbij.
Neuh. Schiet ik niets mee op. Geld willen we hebben. Geen gelazer. De hoofdpijn komt weer opzetten. Mijn slokdarm schrijnt. Alsof ik een scheermesje heb ingeslikt. Ik zie geen flikker meer. Bestaat er geen naastenliefde meer?
De ene na de andere tot de nok beladen boodschappenkar passeert in de mist. Consumeren maar. Ik sta intussen te sterven. Dat zal jullie aan je reet roesten. Vanavond lekker voor de buis. Lachen, gieren, brullen, biertje en chips onder handbereik. Jullie weten niet eens wat leuk is. Ik wel. Met een beetje mazzel ga ik vandaag de hemel in. Het wachten is op een sponsor.

Shit. De supermarkt gaat bijna dicht. De parkeerplaats is al half leeg. Straks kun je hier een kanon afschieten. Ik wil niet terug naar het station. Veel varkens maken de spoeling dun. Ik moet ergens anders zien te scoren. Waar?

Duizelend kom ik overeind en schud het hoofd. Dat helpt. Ik zie weer scherp. Geen normaal boodschappenkarretje, dat. Eén wieltje draait voor lul in het luchtledige mee. Wel vol. Te vol. Telkens valt er iets af. Nu weer een plastic zak. Ze schijnt het niet te merken. Al haar aandacht wordt gevangen door een gedeukt blikje dat ze omhoog houdt. Ze haalt haar ogen er niet vanaf. Haar schat, mijn schat. Wat er ook inzit, laat het stof zijn. Ik wacht even en slenter dan achter haar aan. Ik hoef alleen maar het spoor van plastic te volgen. Fucking Hans en Grietje in de 21-ste eeuw. Hier om de hoek is het donker. Daar neem ik haar te grazen.

Staat ze Goddamnit stil, de trut! Ik bots bijna tegen haar op. Gek. Ook ik bevries. Ze lijkt het Vrijheidsbeeld wel zo. Nog steeds houdt ze het blikje omhoog. Verbeeld ik me het? Nee, verdomd als het niet waar is, het blikje geeft licht. Nou zul je het hebben. Ze draait zich naar me om. Ogen in haar rug zeker. ‘Mooi, hè?’ fluistert ze.


3. Weerbericht

Toen de meest gezaghebbende weerman van het land zich tegenover een parlementaire commissie moest verantwoorden voor het incident, bleef hij de onweersbui ontkennen. Dat ging hem zichtbaar ongemakkelijk af. De camera’s registreerden genadeloos de rijp van zweetdruppels op zijn bovenlip. Maar ook toen de voorzitter de weerman er nog eens fijntjes op wees dat hij onder ede stond, bleef hij voet bij stuk houden. ‘De apparatuur faalt nooit,’ verklaarde hij. ‘Wat wij niet zien, bestaat ook niet.’


4. Leven in de brouwerij

Lampje brandt. Zich oprichten uit stoel. Hand uitstrekken. Ditmaal de ringvinger. Klik. Lampje uit. Een blik op de klok werpen. Balen. Nog precies drie uur voor hij wordt afgelost. 180 minuten, 10.800 seconden. Een eeuwigtijd. Hij leunt achterover en draait een rondje in de ergonomisch verantwoorde bureaustoel. Vijf wieltjes, op 86 en nog wat manieren te verstellen. Lampje brandt. Ruggelings ernaartoe rijden. Zooooeffff, zingen de wieltjes. Over de schouder gaat niet. Toch maar omdraaien. Hand uitstrekken. Hé, met de pink gaat het ook. Klik. Lampje uit.

Een routineuze blik door het glas - je moet toch wat. De gewone rivier van glas en blik, meanderend, zich vertakkend, 24 uur per dag, zeven dagen per week. Hij, de controleur in zijn witte jas, kan eigenlijk niets uitrichten. Verstand op nul, blik op oneindig. Het lijkt verdorie het echte leven wel. Het gaat maar voorbij, haast ongemerkt, zonder dat je er invloed op hebt. Er zit een grote knop op het instrumentenpaneel. Als je die indrukt, komt het tot een noodstop. Maar hij betwijfelt of die er niet, net zoals hij, voor de show zit. Je kunt hier even goed een aap neerzetten.

Boven het gekabbel van de glazen en blikken rivier uit, is iets hoorbaar. Gerommel? De fabriek is geluiddicht. Buiten hoor je niet wat er binnen gebeurt. Binnen kun je slechts hopen dat buiten nog bestaat. Hij staat op, loopt voor de zekerheid de metertjes langs, tikt er op een paar. Niets ongewoons. De druk is overal gelijk. Het zal zijn maag zijn geweest. Schouderophalen. Jammer wel. Een beetje leven in de brouwerij zou geen kwaad kunnen.

Weer dat rommelen. Hij fronst de wenkbrauwen. Er klopt iets niet. Hij kan het zelfs ruiken: scherp, de geur van een kampvuur, dichtbij maar onzichtbaar. Ozon? Zijn hand zweeft boven de noodstopknop als het licht uitvalt of liever, knipoogt. De duisternis duurt zo kort dat hij even denkt dat hij zelf het was die even de ogen sloot. Dan is alles zoals het altijd is geweest. Toch is het anders. Er hangt iets in de lucht. Hij voelt het. Alsof zijn adem onder stroom staat.

Nogmaals onderzoekt hij de metertjes, met het vertrouwde geluid van de bierrivier op de achtergrond. Hij verlegt zijn blikveld. De klok. Er is meer dan een uur voorbij gegaan. Zijn mond valt open. Hij kijkt nog eens, raadpleegt ook zijn horloge. Geen vergissing mogelijk. Het is echt zo. Hij durft nauwelijks door het glas te kijken, doet het toch, met toegeknepen ogen. De flesjes en blikjes lopen keurig in het gelid over de band. Alleen helemaal aan het eind, waar de kratten worden gevuld, denkt hij in een flits iets te zien groengloeien. Maar dat zal verbeelding zijn. Als hij nog eens kijkt, is er niets te zien. Ja, er begint een lampje te branden. Zich oprichten. Hand uitstrekken. Duimduwen. Klik. Lampje uit.


5. STRIKT VERTROUWELIJK

(De gewraakte interne notitie van het Ministerie van Volksgezondheid, Milieu en Welzijn waarop Vrij Nederland zoals bekend de hand wist te leggen.)

Hare Excellentie de Minister van Volksgezondheid, Milieu, Welzijn en Overige Zaken Die We Van Belang Achten,

Inzake de mogelijke besmetting van een partij bier met een onbekend virus doet het mij deugd van het volgende gewag te kunnen doen. Een intern onderzoek bij de verantwoordelijke brouwerij, die overigens aan alle milieu- en hinderweteisen voldoet, is inmiddels afgerond en heeft niets laakbaars aangetoond, althans daar waar het de rol van Uw departement betreft. De werknemer tijdens wiens dienst de mogelijke besmetting zich heeft voorgedaan, is aan een diepgaand psychiatrisch onderzoek onderworpen. De conclusie is niet eenduidig. Echter, de deskundigen voeren precedenten aan, waaruit blijkt dat monotonie van werkzaamheden in bepaalde gevallen kan leiden tot bewustzijnsvernauwing of zelfs apathie. Met andere woorden, uw bemoeienis in dezen zou reeds snel in een verklaring van ontoerekeningsvatbaarheid kunnen resulteren, zodat de getuigenis van de betrokken werknemer juridisch gezien nauwelijks schade zal aanrichten.

Datzelfde geldt, mutatis mutandis, voor de ooggetuigen die beweren een, ik citeer, ‘groengloeiende wolk’ boven de verantwoordelijke brouwerij te hebben waargenomen. Onze advocaten hebben in dat kader meteorologische rapporten bemachtigd die het bestaan van zo een wolk logenstraffen. Tevens is de verantwoordelijke brouwerij erin geslaagd te achterhalen waar het bier, dat op die junidag in 20.. tussen 14.00 en 15.15 uur is gebotteld, terecht is gekomen. Een deel was voor de export bestemd. Dat deel, zo zal duidelijk zijn, valt buiten onze jurisdictie. De rest is op de binnenlandse markt beland en helaas geconsumeerd. Helaas, want nu is de mogelijkheid tot een analyse uitgesloten die aan alle commotie een einde had kunnen maken. Anderzijds zal een causaal verband tussen de mogelijke besmetting en de gesignaleerde verschijnselen, nu nooit onomstotelijk vaststaan. Hoe dan ook is het de vraag of de lokale uitbarstingen van wat ik gemakshalve als massahysterie in het dorpje M. zal omschrijven, teruggevoerd kunnen worden op de consumptie van een enkel product, zijnde al dan niet besmet bier in dit geval. In dier voege is het interessant de bestaande jurisprudentie aangaande de ziekte van Kreuzfeldt-Jacob te memoreren. Ofschoon geen enkel wetenschappelijk bewijs voorligt waaruit blijkt dat deze ziekte wordt veroorzaakt door de consumptie van met BSE besmet vlees, is de Britse regering onder grote druk van de publieke opinie gezwicht en is een exportverbod afgekondigd voor rundvlees. In het onderhavige geval dient de mogelijkheid dan ook serieus in overweging te worden genomen om de verantwoordelijkheid zo nodig af te wentelen op Uw collega de Minister van Landbouw en Visserij.

Kort en goed, vooralsnog mag gevoeglijk worden aangenomen dat de volksgezondheid op de bewuste zesde juni een aantoonbaar verwaarloosbaar risico heeft gelopen. Immers, het is goeddeels onmogelijk het tegendeel te bewijzen. De huidige hetze van de media aan het adres van Uw departement is dus weinig zorgwekkend.

Hoogachtend,

X


6. Trip

Sta ik daar te staren naar dat blikje. Met de bek vol tanden. Knijp ik mezelf. Au! Jezus, dit is echt, man! Weg honger. Afgekickt. In één klap. Zegt dat wijffie: ‘ga je mee? Hoor ik mezelf zeggen: ‘ja, natuurlijk.’ Alsof ik zo’n miezerig schoothondje ben, zo’n kuttenlikker, weet je wel? Zo eentje die vraagt om een doodschop omdat-ie vergeten is dat-ie van de wolven afstamt. Pak ik automatisch dat karretje van haar over, terwijl dat Vrijheidsbeeld zich in beweging zet. Zit er soms een batterijtje in dat blikkie of zo?
‘Mag ik ‘m effe vasthouden?’
Ze schudt het hoofd, zegt ‘ik ben de hogepriesteres. Op naar M!’
‘Hogepriesteres, my ass. Doe nou niet zo flauw, joh.’
Geen reactie. Ze begint nota bene zelf al te groengloeien. Dan zie ik het pas. Het Vrijheidsbeeld zweeft. Voetjes van de vloer. Het blikje trekt dat mens zo mee. Door de lucht, geloof het of niet. Ik kan haar met die klotenkar nauwelijks bijhouden. Stuiterdestuiter. Stoep op, stoep af. Raak ik haar maar even aan. Just in case. Sla ik godverdegodver ook groen uit. Vet. Ben ik ineens van elastiek, weet je wel. Zou ik de fucking honderd meter onder de acht seconden kunnen lopen. Maar doe ik het niet. Want denk ik: wat heeft het voor zin je te onderscheiden? Vraag ik me af waar die gedachte vandaan komt. Heeft ook dat geen zin. Is mijn hoofd plots de bloody kosmos. Ik lijk wel gek. Alles met één of zoiets. Geen vragen meer. Eén groot antwoord. Far out. Kijk ik over mijn schouder. Lopen er al zeker honderd mensen achter ons aan. Wat zeg ik? Het zijn er duizend. Voorzover ik weet, ben ik clean. Sinds gisteravond niet gescoord. Maar shit wat een trip, jongens en meisjes!


7. De zwijgende meerderheid (conclusie)

U betaalt het gelag, maar houdt uw mond. Ja, aan de toog en op verjaardagsfeestjes. Dan voert u het hoogste woord. Over vriendjespolitiek. Over asielzoekers die sneller een huis krijgen dan ze met hun ogen kunnen knipperen terwijl u jaren op een wachtlijst moet staan. Over ontwikkelingshulp die aan strijkstokken van hoge heren blijft hangen. Over voetbal waarvan u meer verstand heeft dan de bondscoach. Neem nu. De winkels zijn leeg en de benzine is ook al op de bon. Niets op tv, behalve dan die aankondiging. Een extra nieuwsuitzending over ‘belangwekkende ontwikkelingen in M.’ En waarom? Omdat een stelletje nitwits daar in M. niet zoals u de handen uit de mouwen wenst te steken. Omdat dat schorem liever naar een blikkie staart dan werkt. Vanochtend nog bent u voor niets naar kantoor gegaan. Het was er uitgestorven. Meer dan de helft van het personeel is hemelen in M. ‘t Zal verdomme tijd worden dat er ingegrepen wordt! Het hele land ligt op z’n gat. De mitrailleur erop, dat zal ze leren! Aha. Eindelijk bewegende beelden. Massa’s mensen. Als een wilde zee. Ze golven alle kanten op. De ME. Met de wapenstok. Waterkanonnen. Mooi zo, geef ze op hun flikker, dat tuig. Helikopters met megafoons. ‘Ga naar huis. Hervat het werk.’ U slaakt een zucht van verlichting. Mag dan nu alsjeblieft Weekendmiljonairs er weer op?


8. Wattenwereld (epiloog)

Zwaar kloten, man. Sinds ik hier lig, ben ik weer verslaafd. Ra, ra, hoe kan dat? Niet dat ik er iets van voel, ik weet het gewoon. Ik voel helemaal niets meer nu we het er zo over hebben. Ik lig vastgebonden op bed. Slangetjes in mijn armen. God weet wat ze me geven. Methadon, vermoed ik, hoop ik. Maar ook andere troep. Dat moet haast wel. Ik slaap en ik slaap en ik slaap. Wattenwereld. Mijn ogen opendoen is de fucking sportprestatie van de eeuw. Eenmaal dagelijks hijsen ze me in een rolstoel. Dan brengen ze me naar zo’n kamertje. Krijg ik een kopje thee. Ik houd niet van thee. Twee vrouwen en een man tegenover me. Met van die lijzige stemmen vertellen ze me dat mijn hersens mij hebben gefopt. ‘Je hebt je alles ingebeeld.’ Inbeelding? Mijn teringtante op een mega houtvlot! Maar ik geef alles toe. Ik doe alles. Als de pijn er maar niet is.

Zitten we daar in die tent. Niets aan het handje, weet je wel. Gewoon lekker mediteren. Op de kosmos. Spacen, man. Die beat in mijn hoofd die geen beat is maar een soort ronddraaiende bastoon. En ik maar surfen op die wave. Ik zie verder niets, hoor evenmin. Of toch? Gillen waaraan een metalen stem vreemd ritme geeft. ‘Ga naar huis.’ Wat zit je nou te bazelen, man? Ik ben thuis, thuizer dan thuis. Ik zie de straling tussen het blikje en Haar lijf. Haar ogen lezen. Straks zal Zij erover vertellen. Het is goed. Ik sluit de ogen weer.

Hoe lang ben ik hier al? Ik wil het wel vragen aan een van die hippe witte jassen. Maar mijn tong is te dik. Te zwaar ook. Als ik praat, klinkt het als modder die opborrelt. Het is, geloof ik, de bedoeling dat ik alles vergeet. Ik geef ze hun zin. Ik verdien zo’n beeldje, hoe heet-ie, Oscar, geloof ik. Gisteren - of was het eergisteren? - zei zo’n lijswijf dat mijn genezing voorspoedig verloopt. Sufkut. Ik weet lekker alles nog.

Staat daar ineens zo’n koele kikker in de tent. Camouflage-uniform, de ogen onzichtbaar in een soort vissenkom, weet je wel. Kijkt-ie heel even rond. Zwaait-ie wat met dat pistool. Richt-ie doodleuk op Haar. Poef! Heeft Zij een keurig rond gaatje in Haar voorhoofd. Just like that, weet je wel. Spuit er zo’n parmantig straaltje bloed uit. Zakt Zij achterover, een glimlach op Haar gelaat. Het ging langzaam en snel tegelijk. ‘Hé, man, relax!’ Dat was ik aan het zeggen toen het gebeurde. Wow, wat een weirde trip is dit. Hij pakt iets van zijn gordel, gooit het tussen ons in, roept dat we naar buiten moeten. Mooi niet. Ik zal altijd hier zijn. Bij Haar. Waar ik ook ben. Weer een poef. En rook. Gekrijs, binnen, buiten. Ik krijg geen lucht, zie geen fuck meer door de tranen en de rook. Ik weet maar een ding. Het blikje.

Waar is de rest gebleven? We waren met zovelen. Buiten de tent kon je over de hoofden lopen. Dat eigenaardige zoemen dat alleen wij hoorden. Die gedachtestroom; een cirkel van gevoel. Alles nu, geen verleden, heden of toekomst. Gewoon één zijn, weet je. Dat is nog niet weg. Een herinnering als een ballon die ik zo weer kan opblazen. Hoewel? Het wordt moeilijker, zo in mijn eentje. Waar zijn de anderen toch? Waarschijnlijk worden ze elders gehersenspoeld, opdat ze weer hun draai vinden en gedachteloos in de dagelijkse file staan. Leve de economische groei! Tyfustering, wat is denken toch vermoeiend. Ik laat me maar weer drijven.

Ze heeft het blikje klemvast. Ik moet haar vingers breken en dat doet pijn aan mijn oren. Dan heb ik het beet. Voor het eerst. Hocus pocus pas, ik wilde dat ik God was. Holy shit, het werkt. Ik heb het vast en ben een kilometers diepe zee waarvan je de bodem kunt zien. Big Bang. Ik weet alles. Het gaat niet om dit blikje, het zit in mezelf. Wat ermee te doen? Ik kijk naar het verfrommelde metaal in mijn hand. Materie die niet meer groengloeit. Mijn hand wel. Ik glimlach. Het blikje valt en boort zich sissend in de aarde. Een omgekeerde geboorte, denk ik. De vulva sluit zich. Er is niets meer van wat dan ook te zien. Cool.

dinsdag, september 02, 2008

De vierde David


1.

Binnen klonken de muziek, de sirenes en het gegil net zo hard als buiten. Op het tentdoek dansten pastelkleuren wild.
‘Ga zitten,’ beval de waarzegster, ‘en geef me je rechterhand.’
Ze las de lijnen tot ze ergens van leek te schrikken.
‘Je m-moet…’ hakkelde ze.
Juist op dat moment klonk een luid gegil, omdat de achtbaan aan de afdaling begon.
‘Als je ooit in Florence komt,’ hijgde de waarzegster, ‘moet je niet in de buurt van David komen. Anders zullen de gevolgen verschrikkelijk zijn.’



2.

Nu is het ruim twintig jaar later. Gisteren ben ik voor de vierde keer in mijn leven getrouwd en ik ben mijn koffer aan het pakken, want we gaan een lang weekend op huwelijksreis, wat nog een heel gedoe was, want de lieftallige Machteld heeft het druk. Ze is assistent-conservator bij een museum in de provincie, moet u weten en het is haar innige wens om de kunstschatten van Florence opnieuw te zien. Vrienden en kennissen hebben het geld bij elkaar gelapt. Tof van ze. Er is geen haar op mijn hoofd die denkt dat ik werkelijk gevaar loop als ik me in de buurt van het standbeeld van David begeef. Moet ik er Machteld wel over vertellen?

Een paar uur later, tijdens het inchecken, houd ik het niet meer van de binnenpret. Ik pak mijn nieuwbakken echtgenote bij een elleboog.
‘Er is iets dat je moet weten,’ fluister ik in haar oor. ‘Als we in Florence zijn, mag ik niet in de buurt van David komen. Anders gebeurt er iets verschrikkelijks. Een waarzegster op de kermis heeft me dat lang geleden voorspeld.’
‘Welke David?’ vraagt Machteld.

In de lucht. Het lampje met fasten seatbelts is zojuist gedoofd.
‘Daarnet had ik het over David. Toen vroeg jij welke. Hoezo?’
‘Lieve schat,’ oreert mijn vrouw, terwijl ze het cellofaan om een sandwich verwijdert alsof het helemaal geen moeite kost, ‘Michelangelo heeft officieel één David gemaakt. Die staat in een nis, in een verder onopvallende straat van Florence. Op het plein voor het Uffize staat een kopie van David en binnen kun je ook nog een replica bewonderen.’
‘Drie? Ik dacht dat er maar twee waren, maar goed. Welke van de, eh, drie Davids is echt echt?’
‘Dat is het nu juist,’ zegt ze. ‘Ik heb duizenden pagina’s over de kwestie gelezen. Er klopt gewoon iets niet. Ik heb het vermoeden dat er nog een exemplaar van David bestaat, de enige echte namelijk. Maar dat beeld wordt ergens verborgen gehouden.’
‘Je maakt een grapje.’
‘Nee, serieus, in ons vakgebied is de enige echte David zo’n beetje de Heilige Graal. Het is één van ’s werelds laatste grote puzzels. De Da Vinci-code is er niets bij.’
Machtelds hals is onweerstaanbaar. Ik druk er mijn lippen op en zuig zachtjes.
‘Gevoegd bij de voorspelling van de waarzegster gaan we een interessante huwelijksreis tegemoet,’ zeg ik van dichtbij in haar oor.
‘We blijven in bed,’ besluit mijn vrouw, draait haar gezicht naar het mijne en bijt me teder in mijn onderlip.

3.

Onze kamer heeft een balkon dat uitkijkt op het Uffize. De dakpannen van Florence vormen alle denkbare schakeringen van roestbruin, terwijl op de horizon stapelwolken in hinderlaag liggen. Nijdig claxoneren in de verte geeft ritme aan het geroezemoes van de menigte op het plein. Als ik heel erg mijn best doe, kan ik een standbeeld onderscheiden, rechts in de hoek: een wit eilandje dat bestormd wordt door een zee van achterhoofden. Er is geen ontkomen aan: ik heb de waarschuwing van de waarzegster in de wind geslagen en bevind me in Florence, op een steenworp afstand van David. Bang ben ik niet. Miljoenen toeristen bezoeken Florence jaarlijks. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de trip van mij en mijn vrouw naar deze stad iets bijzonders voorstelt.

4.

Als samengevoegde komma’s cirkelen er duiven boven het plein. De arme beesten, de toeristen hebben bezit genomen van alle landingsplaatsen. Om ons heen overheerst het Kantonees onder de fotograferende Chinezen.
‘Dus dit is hem nou, David. Klein pikkie.’
‘Een replica,’ corrigeert Machteld.
‘Hoe weet je dat zo zeker?’
‘De kleur,’ antwoordt ze, ‘kijk maar goed. Deze is een stuk witter dan de David die we straks zullen zien. Zie je, ieder brok marmer heeft als het ware zijn eigen, unieke DNA.’
‘En wat zegt dat?’ vraag ik.
‘De meester zelf heeft de eigenschappen van het marmer dat hij gebruikte exact beschreven in een dagboek. Later is het voor een gedicht versleten en verkeerd geïnterpreteerd.’
‘Marmer verkleurt toch?’
‘Door de zon en door flitslicht, ja. Daarom denk ik dat men probeert ons de ware David te onthouden.’
‘Ik geloof niet dat ik je helemaal volg.’
‘De enige echte David,’ legt mijn vrouw uit, ‘was spierwit. Michelangelo haatte wat de tijd met zijn kunstwerk zou doen. Dus maakte hij een kopie, van een iets inferieurder, en dus iets minder wit soort marmer. Het origineel werd verstopt, ergens in een diep en donker keldergewelf.’
‘En jij gaat hem vinden door de drie Davids te bezichtigen die wel gezien mogen worden?’
‘Twee,’ merkt Machteld op, ‘het Uffize staat voor morgen op het programma.’
‘Jij je zin. Twee dan. De Davids die we te zien krijgen, staan er, als ik je goed begrijp, om ons zand in de ogen te strooien. Hoe ga jij de echte dan opsporen?’
Machteld kijkt me aan, haalt de bril van mijn neus en kust me.
‘Misschien,’ zegt ze, ‘gebeurt er wel iets.’

5.

David nummer één heb ik alvast overleefd. Nummer twee is inderdaad een stuk geler.
‘Veel mensen denken dat dit hem echt is,’ merk ik op.
‘Klopt,’ zegt mijn vrouw, de assistent-conservator. ‘De kleurentextuur komt overeen met hoe Michelangelo’s spierwitte David eruit zou hebben gezien na een paar eeuwen blootgesteld te zijn geweest aan zonlicht. Maar er is een fout gemaakt. Kijk naar de navel. Zie je het?’
‘Sorry, nee.’
‘Je bent een leek. Dus blijft de waarheid verborgen. Neem dat ene, opbollende randje, net links van het midden. Daar hebben ze een stukje overgeslagen. Dit beeld is kunstmatig ouder gemaakt, met gammastraling of zoiets.’
‘Ik word er geil van als je wartaal uitslaat. Zullen we terug naar het hotel gaan?’
‘Niet weer,’ zucht Machteld, vlijt haar lijf tegen het mijne en strijkt met een hand langs mijn al stijve lid. Er is niemand die het ziet. Alle ogen zijn gericht op een standbeeld van David. Het is onduidelijk of hij op het punt staat Goliath te verslaan of dat het erna is. Ondanks zijn perfectie oogt hij kwetsbaar. Ik kan hem bijna aanraken, maar er gebeurt niets verschrikkelijks.

Op onze hotelkamer zien we het, moe maar voldaan, donker worden.
‘Ik ga even plassen,’ zeg ik.
In de badkamer kijkt een man van middelbare leeftijd me via de spiegel wantrouwend aan. Ik ben net getrouwd, ik heb me zojuist seksueel mogen uitleven. Waarom knaagt er iets?

6.

Het Uffize is vooral groot en de pronkstukken zijn permanent aan het zicht onttrokken door hagen Aziaten. Zo ook de derde David.
‘En?’ vraagt Machteld.
‘Er is nog steeds niets verschrikkelijks gebeurd,’ stel ik vast. ’Of dit moet het zijn, natuurlijk.’
Mijn vrouw kijkt me aan alsof ik het gas heb open laten staan.
‘Dat bedoel ik niet. De kleur, kijk naar de kleur!’
Tussen de Chinezen, Japanners en Koreanen door vang ik een glimp marmer.
‘Grijs,’ stel ik vast, ‘of liever, grauw.’
‘Precies,’ zegt Machteld, ‘Dus is dit beeld de sleutel tot het mysterie.’
‘Pardon?’
‘Het grijs,’ antwoordt ze, ‘de mate van verkleuring is een code.’
‘Eh, schat. Dit wil ik eigenlijk al sinds gisteren aan je kwijt, maar heb je wel aan de uitlaatgassen gedacht? Of heeft Michelangelo zure regen soms ook voorzien?’
Mijn vrouw vertoont een frons die ik nog nooit eerder heb gezien. Mijn poging om haar naar me toe te trekken, heeft een bruuske duw tot gevolg.
‘Wat ben je toch een miezerig, wijsneuzerig ventje.’
‘Moet dat nou?’ vraag ik.

Ja, dat moet. We hebben nu officieel ruzie, voor het eerst tijdens ons huwelijk van al twee dagen. Terug in het hotel sluit Machteld zich in de badkamer op. Morgen vliegen we alweer terug naar Amsterdam. We verspillen kostbare tijd.
‘Liefie?’
Mijn vrouw zwijgt in alle talen.
Ik sla met een vuist op de badkamerdeur, zo hard dat het zeer doet.
‘Verdomme! De waarzegster heeft gelijk gekregen. Er is iets verschrikkelijks gebeurd, onze huwelijksreis is verpest.’

7.

Het is maandagmiddag, tijd voor de terugreis. In de rij voor de incheckbalie besluit ik een grapje te maken.
‘Wat nu, scheiden?’
‘Dat lijkt me inderdaad het beste,’ zegt Machteld koud.
‘Maar waarom dan?!’ verhef ik mijn stem.
‘Sst,’ sist mijn vrouw.
‘Okay, okay,’ verzucht ik, want we zijn aan de beurt. Ik pak haar rechterheup en duw haar naar voren. Laat madame dan ook maar het karweitje met de paspoorten en de tickets opknappen. Mijn vrouw laat zich gewillig verplaatsen en strijkt, terwijl ze de papieren in ontvangst neemt met haar linkerhand langs mijn lid dat zich als een brave hond meteen opricht.
‘Deed je dat expres?’ hijg ik in haar oor.
‘Ik ben even met deze meneer bezig, schat.’
Deze meneer werkt voor Transavia. Conform de bepalingen draagt hij een badge met zijn voornaam.
‘De vierde David!’ proest ik.

Een vrouwenstem roept juist om dat vlucht 175 naar Amsterdam gaat boarden, eerst in het Italiaans, dan in het Frans en Engels. Niet dat ik numerologie serieus neem, maar 1, 7 en 5 zijn samen opgeteld wel mooi 13. Nog eens hoor ik de waarzegster de vloek uitspreken. ‘Als je ooit in Florence bent, kom dan niet in de buurt van David.’ Uit de nabijgelegen tax free shopping zone sijpelt muzak. Achter ons in de rij beklaagt zich een Spanjaard over vliegen in het algemeen en luchtvaartmaatschappijen in het bijzonder. Links van ons hoor ik Arabisch. Er komen een boel ‘Inch’Allah’s’ voorbij. Zo God het wil. Ze zijn met zijn vieren, ontdek ik. Aan hun gewaden en baarden te oordelen orthodoxe moslims. Het probleem blijkt hun koffer die waarschijnlijk te zwaar is. Het is net zo als toen op de kermis, schiet me te binnen, een chaos van geluid. Mijn handen voelen klam ineens en ik heb het warm. Ik haal adem alsof het mijn laatste teug lucht is en sluit de ogen.

Machteld drukt, voor me staand aan de balie, haar billen tegen mijn onderlichaam aan. Yep, we zijn weer vriendjes. De vierde David grijnst naar me en ook ik ontbloot de tanden, want het leven is mooi. De voorspelling is niet uitgekomen. Hoewel ik er nooit in heb geloofd, lijkt er toch iets van me af te glijden.
‘Straks in het vliegtuig,’ hijg ik in het oor van mijn vrouw, ‘dan ga ik je pakken. Ik heb altijd al lid willen zijn van de eight miles high club.’

‘Allahu Akbar!’ brullen de vier moslims. Of verbeeld ik me dat maar en was het de muzak?
Ik voel Machteld verstijven en de grijns op Davids gezicht bevriest als hij naar me kijkt. Alsof ik het was die schreeuwde. Dat zou ik dan toch moeten weten? Mijn vrouw draait zich naar me om, trekt de revers van mijn colbert recht.
‘Gaat het wel helemaal goed met je?’ vraagt ze, ‘je ziet zo bleek.’
‘Hoezo?’
‘Je gaat me toch niet wijs maken dat je niet meer tot drie kunt tellen?’
Ik kijk haar recht in de ogen die bergmeren kunnen zijn waarin een man gemakkelijk verdrinkt.
‘Deze David is de derde,’ zegt ze.
‘En die in het Uffize dan?’ vraag ik.
Mijn vrouw schudt het hoofd.
‘Er staat geen kopie van David in het Uffize. Michelangelo heeft bepaald dat zijn David buiten moest staan. Er zijn er maar twee, dat weet een kind.’
Een diepe zucht ontsnapt aan mijn longen.
‘Wacht even. Hoe zit het dan met dat geheim waarbij de Da Vinci-code niets voorstelt?’
Machteld voelt met de rug van haar vingers aan mijn voorhoofd.
‘Je hebt koorts,’ stelt ze, ‘je moet naar een dokter.’
Ik pak haar rechterpols en knijp.
‘Het is leuk geweest nu. Gisteren hebben jij en ik bij de derde David gestaan, in het Uffize. Kijk eens daar, links van ons. Hoeveel orthodoxe moslims tel je? Zeg me hoeveel!’
‘Au,’ gilt mijn vrouw, ‘je doet me pijn!’
‘Excuse me,’ zegt David van achter de balie, ‘there are more people in line.’
‘Sorry,’ zeg ik, ‘this will only take a moment.’
Ik laat de greep op mijn vrouw verslappen en ze rukt haar rechterhand los.
‘Zeg me hoeveel orthodoxe moslims je ziet,’ herhaal ik.
‘Drie.’
‘Je liegt,’ zeg ik, ‘het zijn er vier.’
‘Drie of vier, wat maakt het uit? We zijn helemaal niet in het Uffize geweest! Je was verdorie niet wakker te krijgen. En daarna wilde meneer voetbal kijken. Op onze huwelijksreis nog wel.’
‘Geloof me, ik herinner het me heel anders.’
Machteld wendt zich geïrriteerd tot David.
‘Please,’ zegt ze en spreidt de tickets en paspoorten over de balie uit, ‘put an end to this misery.’
Gedwee zet David een stempel op de tickets en in de paspoorten.
‘K-tsjak, k-tsjak, k-tsjak’, klinkt het. Drie keer, niet vier!
Nu is het officieel: ik ben gek geworden. Ik was nog wel zo gewaarschuwd.

zondag, augustus 31, 2008

Met de waarheid kun je maar het beste spotten (een fabel)

'Wat kijk je sip,' vroeg Lepelaar, 'is er iets?'
'Ach,' zuchtte Koalabeer, 'gisteren zag ik een tokshow. Er was een struisvogel te gast die beweerde dat het niet van veel realiteitszin getuigde om de kop telkens in het zand te steken. Ze zei ook nog dat ze het zelf alleen deed vanwege de herrie die de andere dieren maakten.'
'Ach, laat haar toch in de waan. Hoe zou het dan moeten?'
'Nou, gewoon, eerlijk.'
'Eerlijk,' smaalde Lepelaar, 'zo van eerlijk duurt het langst?'
'Precies,' riep Koalabeer uit, 'weg met de maskers, geen leugens meer of laffe rollenspelletjes, laten we elkaar voortaan zeggen waar het op staat!'
'Ik wil je niet meteen alle illusie ontnemen, klein knuffelbeestje van me...'
'Wat nou klein knuffelbeestje, ik ben een volwassen koala, hoor!'
'Ja sorry, je wilde de waarheid dus ik dacht...'
'Gelul, lepelaar, je weet donders goed dat ik op een ander ben.'
'Daar wil ik het inderdaad nog even met je over hebben. Wat weet je nou eigenlijk over haar?'
'Alleen dat ze het mooiste vrouwtjesdier is dat ik ooit zal mogen aanschouwen.'
'Lullig dat ik het vraag hoor, maar wat vind je er nou zo mooi aan?'
'Alles eigenlijk, maar vooral de ogen.'
'Ach weet je, Koala, voor mij zijn dat soort beestjes een snack. Ik let niet zo op de ogen als ik een insect wegwerk.'
'Wat een walgelijke opmerking.'
'Het is de waarheid, Koala.'
'Als je haar maar ongemoeid laat.'
'Ik zweer het op de snavels van de lepelaars die me voor gingen. Maar mag ik nog iets vragen?'
'Ga je gang.'
'Je weet toch wat ze met hun minnaars doen, hè, na de daad?'
'Dat is het 'm juist,' snoof Koalabeer, 'ik ben vanmiddag bij haar langs geweest. Met een vers torretje dat ik nog net levend had gehouden. Zodra ze me diep in de ogen keek, flapte ik eruit dat ik haar een lekker ding vond, ondanks de reputatie van haar soort. Dat ik over ons droomde, hoe mooi het zou kunnen zijn. Dat ik het gevoel had hoe we bij elkaar aan de juiste voelsprieten zouden zitten. Enzovoort. Weet je wat ze zei?'
'Hit me.'
'Kom maar hier snoepje, ik lust je rauw.'
Lepelaar legde een vleugel over de schouders van Koalabeer.
'Dan heb je eindelijk een dier dat geen leugens spreekt en dan ga je nog zitten mokken. Misschien bedoelde ze het anders, joh.'
'Wat als ze het meent?'
'Tja, dan ga je eraan.'
'Hallo! Ik mag dan kleiner zijn dan jij, maar ik ben toch mooi een stuk groter dan zij. Als ze me bijt, voel ik het nog niet eens, laat staan dat het van de daad komt. Gebruik je lepelaarshersens, man!'
'Weet je wat het is met de waarheid, Koala? Ieder dier heeft die van zichzelf. Je moet zelf weten dat je verliefd bent op een dier waar je helemaal niets mee kunt. Je mag niet zeggen dat ik je niet gewaarschuwd heb.'
'Ach wat, je bent gewoon jaloers.'
'Jaloers, op een bidsprinkhaan?'
'Nee, jij bent lekker bezig met die Nijlkrokodil van je.'
'Ze vindt het anders heerlijk intiem,' pruilde Lepelaar, 'als ik haar tanden floss.'
'Dat zegt ze maar. Wacht af tot ze een keertje trek krijgt. Wedden dat je in één hap naar binnen gaat?'
'Weet je, Koala? De waarheid is eigenlijk helemaal niet leuk. Zullen we er maar gewoon weer omheen draaien?'
'Goed idee. Maar eh, trek een harnas aan bij je volgende date.'
'Zal ik doen. Neem jij dan een vergrootglas mee?'



De moraal van dit verhaal: zodra er niet meer om gelachen kan worden, ontstaat er ruzie in het grote dierenbos.