Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

maandag, december 22, 2008

Een langdurige bevalling


December 2008. Mijn volgende thriller is klaar. Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af naar hoe het begon.

Januari 1992. Op een waterkoude maandagochtend gaat de bel. Pieter staat voor de deur, een vriend van me. Hij heeft een nieuwe baan bij een importeur van Engelstalige boeken. We spreken af dat ik een thriller schrijf. Pieter zal voor een uitgever zorgen.

Juni 1992. Als een bezetene heb ik aan The Solution gewerkt. Nu is het af. Pieter neemt het mee naar de Los Angeles Book Fair. Hij komt terug met briefjes van redacteuren die vol lof zijn over mijn talent en de intelligente plot. Wel vinden ze dat er iets aan het Engels moet gebeuren, want ik ben duidelijk geen native speaker. Het beste nieuws volgt mondeling. BanTam Books heeft interesse, vertelt Pieter. Tijdens de Frankfurter Buchmesse zal vermoedelijk uitsluitsel volgen.

Oktober 1992. Pieter komt net uit Frankfurt. BanTam Books wil mijn thriller uitgeven, waarschijnlijk kan ik een voorschot van 50.000 dollar tegemoet zien. Ik spring een gat in de lucht en begin aan een volgend boek.

Januari 1993. Mijn volgende boek is bijna af. Ik hoor maar niets van Pieter. Dan belt Nicolien, zijn vriendin. Ik moet maar even langs komen want hij heeft me iets te vertellen. Pieter blijkt in Los Angeles verliefd te zijn geworden op een redacteur van BanTam Books en zij op hem. Mijn thriller diende als een soort postiljon d'amour. Er is geen sprake van dat The Solution uitgegeven wordt. Natuurlijk ben ik verbijsterd, woedend en wat al niet meer. Maar ik laat me niet uit het veld slaan en blijf me als schrijver ontwikkelen.

Juni 2008. In de VN-thrillergids word ik vanwege mijn derde boek De Regels vergeleken met Stephen King en Dean Koontz. Ik voel me vereerd. Toch weet ik dat ik nog niet het achterste van mijn tong heb laten zien.

Juli 2008. Er meldt zich een uitgever die met mij voor de Gouden Strop wil gaan. Ik moet voor het eind van dit jaar een thriller leveren. Meteen denk ik aan The Solution, het boek dat ik in de loop der jaren vertaald en misschien wel tien keer in zijn geheel herschreven heb. Er is geen project waarin ik zoveel tijd heb gestoken en het zal altijd mijn liefdesbaby blijven.

December 2008. In de afgelopen maanden en vooral weken heb ik The Solution haast koortsachtig voor minstens de elfde keer herschreven. Het resultaat is een boek dat hier en daar nog herinnert aan The Solution, maar aan alles is te merken dat ik wijzer en beter ben geworden. Nu laat ik wel het achterste van mijn tong zien. Het Plato Paradigma is de vrucht van zeventien jaar literaire zwangerschap. Het heeft zo moeten zijn. Volgend voorjaar ligt alweer mijn vierde boek in de winkel en ik ben apetrots.

dinsdag, december 09, 2008

De honger van de wolven



'Woesj,' zeggen de glazen deuren achter me. Niet te geloven, ik ben ontsnapt! Meteen kruipt de kou als een wurgslang langs mijn benen omhoog. Door de sneeuwjacht zie ik geen hand voor ogen, behalve als het flitst. Dan is alles verlicht, maar zo kort dat de werkelijkheid een stroboscoop lijkt. Het beeld beweegt gestreept, er is nergens houvast. Na een paar passen stelt het sanatorium niets meer voor behalve een slechte herinnering. Ik kijk achterom en zie woedend wit. Is dat de wind die zo huilt of is het een roedel wolven? De besneeuwde dennenbomen duiken steeds op het laatste moment op. Ze slaan me in het gezicht met hun takken. Schreeuwend vecht ik me een weg, geholpen door de zwaartekracht, want het gaat almaar omlaag. Ik glijd, struikel, val, terwijl de vlokken naalden in mijn ogen steken. Telkens sta ik weer op, waarna alles weer van voren af aan begint. Ik heb doorlopend ruzie met de ochtendjas en de pantoffels ben ik al kwijt geraakt. Mijn voetzolen, mijn tenen, ze zijn gevoelloos. Ik heb wondjes op mijn benen en mijn armen. Bloed boort gaatjes in de sneeuw, waar ik ga.

Ik zoek troost bij een boomstam, hijg uit. Nu weet ik zeker dat ik door de donderslagen heen wolvengehuil hoor en het komt dichterbij. Ik zie vlijmscherpe tanden voor me, blinkend in het licht van een bliksemschicht. Als de wolven mijn bloed ruiken, ben ik er geweest. Ze zullen me aan stukken rijten.
Peper! Ik moet mijn sporen uitwissen, de wolven voor de gek houden. De bus is warm. Ik heb hem al die tijd in mijn linkerhand gehouden. Toch krijg ik de deksel moeilijk afgeschroefd. Schiet op, Bronstein, het gaat om je dochter! Katja, denk ik, het is onbestaanbaar dat ze niet echt is. Ik doe dit voor haar. Trouwens, die energierekeningen heb ik me toch niet verbeeld? Heel duidelijk hoor ik hoe het huilen overgaat in grommen. De wolven zijn vlakbij. Ik draai me na iedere paar stappen om en strooi wat peper. In films snuiven ze de korrels op en zetten ze het op een janken, omdat ze ineens niets meer kunnen ruiken. In het echt blijven ze me op de hielen zitten. Rennen is zinloos. Wolven zijn sneller dan een mens. Misschien moet ik in een boom klimmen. Laten ze me desnoods omsingelen. Ik zie het tafereel voor me: zeven, acht wolven in een kring om de boom waarin ik gevlucht ben. Wie houdt het langste vol?
Nee, het gaat om actie, anders wordt de film saai. Ik strompel voort. Hoe het kan, weet ik niet, maar ik ben ook de ceintuur van mijn ochtendjas verloren. Het is onmogelijk om tegelijk peper te strooien, in beweging te blijven en mijn ochtendjas dicht te houden.
'Lose the gown,' zegt Bruce Willis, de pijn verbijtend.
Nu ben ik een naakte man met een bijna lege peperbus. Rillingen razen door mijn lijf. Rennen, ik moet rennen. Dan krijg ik het misschien weer warm. Alsjeblieft, laat dit een droom zijn, laat me wakker worden op mijn gewone stoel in de derde rij van de bioscoop.
Ik hol, ik struikel en sla over de kop. Maar ik blijf met mijn benen malen, terwijl ik sneeuw doe opwolken. Ergens daar beneden is de bewoonde wereld, waar Katja gewoon bestaat. Laat het niet waar zijn, ik hoor hijgen, pal achter me. Ik kijk om. Recht in het huig van een wolf. Hij hapt toe en ik hoor zijn kaken op elkaar klappen. Het is niet de enige. Links van me doorkruist een zwarte schim het beeld tussen een paar bomen door. Ze omsingelen me. Plotseling zwenk ik naar rechts. De wolven lijken verrast.
'Yes!' denk ik, maar dan ontdek ik dat ik op een rotsblok terecht ben gekomen. Ik kan geen kant uit behalve naar beneden. Het ziet er diep uit zonder bril, met waarschijnlijk ook. Binnen een paar seconden hebben zich vijf, nee, zes wolven aan mijn voeten verzameld. Twee of drie zetten het op een huilen, bij alle beesten druipt het kwijl uit de bek.
'Af!' roep ik, 'koest!'
Ik mik op wat ik denk dat de alfawolf is met de lege peperbus, maar ik mis. De beesten ontbloten grommend hun gebit. Ready for the kill. Ik moet wel. Met een schreeuw stort ik me in het zwarte gat. Zeker anderhalve tel zweef ik, terwijl de wind om mijn oren huilt. Een klap. Eindeloos rol ik tot ik ergens tot stilstand kom. Sneeuw in mijn mond, mijn neus en mijn oren. Even doet alles zeer, maar ik heb niets gebroken, geloof ik. Het is een hek, zie ik nu, dat mijn val gebroken heeft. Zeker drie meter hoog en stevig. De gaten zijn te klein. Bovendien lopen er boven, als in een waaier, twee rijen prikkeldraad. Alleen een circusartiest komt hier overheen. Het blaffen wordt luider. Daar zijn de wolven en het zijn er meer geworden. Ergens dichtbij slaat de bliksem in. Als de donderslag volgt, trilt de grond en mijn oren suizen. De wolven schrikken ook. Ze zakken een fractie lang door de knieën en zwenken hun koppen als op commando naar achteren. God grijpt in, denk ik. Hij heeft het al eens gedaan, op een dak in Rome en misschien al eerder. Wat als ik Abels mijn Amazon niet had uitgeleend? Van alle kanten sterft de echo van de donderslag uit als de wolven zich hun honger herinneren. Ze beginnen zo laag te grommen dat ik het in mijn buik voel, hun tanden lichten op in het donker.
Ik sta kreunend op en spreid mijn armen en benen als een gekruisigde tegen het metalen vlechtwerk. Weer slaat de bliksem vlakbij in. De ogen van de wolven, hun gebitten, alles is gillend wit. De donderslag smoort het geluid van kaken die op elkaar klappen.
'Cut,' denk ik, 'cut!'

©Ep Meijer 2008

(Dit is een fragment uit mijn volgende thriller.)

maandag, december 08, 2008

Liefdesbrief



Beste Lotte,

Je hebt me het leven lang genoeg zuur gemaakt, wordt het niet eens tijd dat je oprot?

Ik begrijp dat je er niet voor niets bent. Ooit had ze je heel hard nodig. Maar dat was toen. Dit is nu.

In de praktijk duik je altijd op als ze het moeilijk heeft. Ze kan niet kiezen, ze voelt zich schuldig, ze maakt zich zorgen. Steeds sneller raakt ze in de stress en dan...

Altijd weer onverwacht ben jij er. God weet hoe je binnen bent gekomen. Het duurt altijd even voor ik het besef. O ja, ik heb het niet tegen haar nu, ik heb het tegen jou.

Gisteren vergat ik het. Ik liet me gaan en maakte het uit.

'Wat een opluchting!'

Ik hoor en zie het je nog zeggen. Je deed je best zoveel mogelijk registers van je stem dramaturgisch verantwoord te gebruiken en stak je twee vuisten in de lucht. Je had je zin, je had eindelijk je zin.

Denk je dat, Lotte, denk je dat echt?

Ik geef niet zomaar op. Wat betreft uitmaken stond zij met 2-0 voor en heb ik zojuist de aansluitingstreffer gescoord. Het is weer een wedstrijd, dames en heren.

'Flikker op.'

Dat waren de laatste woorden die je rechtstreeks tot me richtte, je ogen zwart van haat.

Nou beste Lotte, ik flikker niet op, integendeel. Ik houd namelijk van haar, met heel mijn hart en ziel houd ik van haar. Jij zegt dat je dat ook doet, maar dat is niet waar. Jij wilt haar beschermen, jij wilt niet dat ze pijn lijdt. Maar dat is iets anders dan van iemand houden. Wat jij in wezen doet, is haar zelfvertrouwen aantasten. Als jij het stuur op cruciale momenten blijft overnemen, wordt het nooit wat met haar.

Ik daag je uit, Lotte, om eens te laten zien dat het jou werkelijk om het beste voor haar gaat.

Kutwijf.

maandag, december 01, 2008

Franklin wie?!



Hij is dood.

Het is niet gegaan zoals hij het zich had voorgesteld. Hij verwachtte door een volgeling vermoord te worden. Maar hij stierf als een gewoon mens, door een hartstilstand, op het strand van een afgelegen eilandje in de Stille Zuidzee.

Het ging wel vaker over de dood toen hij leefde. De dood was een eitje, zei hij, niets meer dan een schakel naar een volgend leven. Zijn eigen dood zou de opmaat vormen voor een revolutie. Miljoenen en nog eens miljoenen zouden op bedevaart gaan naar de plaatsen waar hij op aarde had verwijld.

Hij beschouwde de geboorte van zijn ziel in het lichaam dat hij nu verlaten heeft als de grootste gebeurtenis in de spirituele wereldgeschiedenis. Met andere woorden, hij was meer dan Jezus, Mohammed en Boeddha, hij was de enige ware God. De val van de Berlijnse Muur hebben we aan hem te danken, in zijn eentje heeft hij de Derde Wereldoorlog voorkomen.

Hij laat ongeveer een meter boeken na, gevuld met zijn levensbeschouwing, die volgens Wikipedia niet bijzonder afwijkt van die van andere neohindoeïstische goeroebewegingen.

Adi Da Samraj alias Franklin Jones is dood en dat is geen wereldnieuws. Alleen een vergrijzend groepje gelovigen is in rouw gedompeld en maakt zich zorgen over de toekomst, niet alleen die van henzelf, maar vooral die van de mensheid.

Hij is dood, meer niet.

'Think less, fart more.'
Franklin Jones - 1939-2008