Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

zondag, augustus 31, 2008

Met de waarheid kun je maar het beste spotten (een fabel)

'Wat kijk je sip,' vroeg Lepelaar, 'is er iets?'
'Ach,' zuchtte Koalabeer, 'gisteren zag ik een tokshow. Er was een struisvogel te gast die beweerde dat het niet van veel realiteitszin getuigde om de kop telkens in het zand te steken. Ze zei ook nog dat ze het zelf alleen deed vanwege de herrie die de andere dieren maakten.'
'Ach, laat haar toch in de waan. Hoe zou het dan moeten?'
'Nou, gewoon, eerlijk.'
'Eerlijk,' smaalde Lepelaar, 'zo van eerlijk duurt het langst?'
'Precies,' riep Koalabeer uit, 'weg met de maskers, geen leugens meer of laffe rollenspelletjes, laten we elkaar voortaan zeggen waar het op staat!'
'Ik wil je niet meteen alle illusie ontnemen, klein knuffelbeestje van me...'
'Wat nou klein knuffelbeestje, ik ben een volwassen koala, hoor!'
'Ja sorry, je wilde de waarheid dus ik dacht...'
'Gelul, lepelaar, je weet donders goed dat ik op een ander ben.'
'Daar wil ik het inderdaad nog even met je over hebben. Wat weet je nou eigenlijk over haar?'
'Alleen dat ze het mooiste vrouwtjesdier is dat ik ooit zal mogen aanschouwen.'
'Lullig dat ik het vraag hoor, maar wat vind je er nou zo mooi aan?'
'Alles eigenlijk, maar vooral de ogen.'
'Ach weet je, Koala, voor mij zijn dat soort beestjes een snack. Ik let niet zo op de ogen als ik een insect wegwerk.'
'Wat een walgelijke opmerking.'
'Het is de waarheid, Koala.'
'Als je haar maar ongemoeid laat.'
'Ik zweer het op de snavels van de lepelaars die me voor gingen. Maar mag ik nog iets vragen?'
'Ga je gang.'
'Je weet toch wat ze met hun minnaars doen, hè, na de daad?'
'Dat is het 'm juist,' snoof Koalabeer, 'ik ben vanmiddag bij haar langs geweest. Met een vers torretje dat ik nog net levend had gehouden. Zodra ze me diep in de ogen keek, flapte ik eruit dat ik haar een lekker ding vond, ondanks de reputatie van haar soort. Dat ik over ons droomde, hoe mooi het zou kunnen zijn. Dat ik het gevoel had hoe we bij elkaar aan de juiste voelsprieten zouden zitten. Enzovoort. Weet je wat ze zei?'
'Hit me.'
'Kom maar hier snoepje, ik lust je rauw.'
Lepelaar legde een vleugel over de schouders van Koalabeer.
'Dan heb je eindelijk een dier dat geen leugens spreekt en dan ga je nog zitten mokken. Misschien bedoelde ze het anders, joh.'
'Wat als ze het meent?'
'Tja, dan ga je eraan.'
'Hallo! Ik mag dan kleiner zijn dan jij, maar ik ben toch mooi een stuk groter dan zij. Als ze me bijt, voel ik het nog niet eens, laat staan dat het van de daad komt. Gebruik je lepelaarshersens, man!'
'Weet je wat het is met de waarheid, Koala? Ieder dier heeft die van zichzelf. Je moet zelf weten dat je verliefd bent op een dier waar je helemaal niets mee kunt. Je mag niet zeggen dat ik je niet gewaarschuwd heb.'
'Ach wat, je bent gewoon jaloers.'
'Jaloers, op een bidsprinkhaan?'
'Nee, jij bent lekker bezig met die Nijlkrokodil van je.'
'Ze vindt het anders heerlijk intiem,' pruilde Lepelaar, 'als ik haar tanden floss.'
'Dat zegt ze maar. Wacht af tot ze een keertje trek krijgt. Wedden dat je in één hap naar binnen gaat?'
'Weet je, Koala? De waarheid is eigenlijk helemaal niet leuk. Zullen we er maar gewoon weer omheen draaien?'
'Goed idee. Maar eh, trek een harnas aan bij je volgende date.'
'Zal ik doen. Neem jij dan een vergrootglas mee?'



De moraal van dit verhaal: zodra er niet meer om gelachen kan worden, ontstaat er ruzie in het grote dierenbos.

donderdag, augustus 28, 2008

Om een omelet te maken, moet je een ei breken


'Boschplaat – 1,2 km,' lees ik. Bijna heb ik mijn doel voor vandaag bereikt. Ik ben me er zeer goed van bewust dat de terugweg zwaarder zal zijn. Dan zal ik de wind tegen hebben die nu van fietsen vliegen maakt. Wat geeft het dat ik geen eten of drinken bij me heb? Moeiteloos draai ik de grootste versnelling rond, zelfs kleine stukjes bergop.

Na een kort klimmetje en een bocht zie ik de vuurtoren van Ameland voor het eerst in het echt, als een roodwit gekleurde haar op de einder geplakt. Ik moet breed grijnzen. Mijn vriendin heeft me een legpuzzel cadeau gedaan, met de vuurtorens van de Waddeneilanden erop. Kort voor ik vertrok, had ik die van Ameland bijna compleet.
Een afdaling en ik ben er. De Boschplaat. Alleen is er niets te zien. Een eindeloos duin strekt zich in oostelijke richting uit en verspert ieder zicht op de zee. Verder zie ik alleen maar een soort riet, afgewisseld met stukken schromelijk verwaarloosd weiland. Meeuwen hangen er als leestekens boven, maar daar wemelt het rond ons huisje ook van. Is dit het nou?

'Ik moet naar de punt,' denk ik, verder niets en ik stuur zo van het schelpenpad het karrenspoor in dat parallel aan het duin loopt. Hotsend geef ik al gauw de pogingen op om mijn linnen zomerbroek schoon te houden. Blubber, mul zand, kuilen, hobbels, plassen. Niets blijft de eenzame fietser bespaard. Hoe sterk is hij eigenlijk? Beresterk, want ik doe weer iets buiten het boekje. Ik verricht een werk en dat is heel dom van me. Het karrenspoor is in werkelijkheid een droom voor mountainbikers. Ik rijd op een gewone huurfiets en die heeft maar vier versnellingen. Nu gaat het nog, in de kleinste versnelling, met windkracht vijf en bij vlagen zes in de rug, maar straks? Dit spoor loopt dood. Ik moet langs dezelfde weg naar huis. Saai. Waar ben ik eigenlijk mee bezig?

'Dit is gekkenwerk,' bedenk ik me iedere tien seconden. Ik begin dorst te krijgen. Da's niet gek ook, want mijn T-shirt is doorweekt. Trek heb ik trouwens ook. Die verdomde vuurtoren van Ameland ook. Soms kan ik hem heel duidelijk zien. Toch weigert hij dichterbij te komen, hoe ik me ook inspan.

De Heere zij geprezen, een opstelling met een kaart langs de weg. Het ideale excuus voor een sjekkie met uitzicht op... Er zijn hier kwelders, maar mooi dat ik er niets van zie. Hé, daar komt een man aan fietsen, uit oostelijke richting nog wel. Zijn grijze haren wapperen als slierten spaghetti om zijn hoofd, ook als hij tot stilstand gekomen is. Ik besluit hem aan te spreken.
'Is het een beetje te fietsen?'
'Nou,' antwoordt hij naar adem happend, 'laten we het een uitdaging noemen. Het lijkt maar een klein stukje, maar ik ben toch al een uur onderweg vanaf het eind.'

Hij kan vast niet zo hard fietsen als ik en hij is oud. Anderhalf uur, een uur en drie kwartier op zijn hoogst ga ik erover doen, want ik ben helemaal niet overmoedig.
'Zou u me het aanraden?' vraag ik.
'Man!' zegt hij en sluit de ogen even, alsof hij zich iets heel moois herinnert.
'Vertel.'
'Je bent er helemaal alleen,' verzucht de man. 'Eén mountainbiker ben ik tegengekomen. Hij had een rood jasje aan. Hij kan je niet ontgaan. Verder niets of niemand. Al die tijd. Heb je versnellingen?'
'Ja. Die heb ik. Maar weet u wat? Ik ga er gewoon voor. Veel plezier nog!'

Een man een man, een woord een woord. Viriel stap ik op de fiets en vervolg mijn weg oostwaarts. Al snel blijkt dat de spaghettiman niet gebluft heeft. De staat van het pad is zodanig dat amper nog van een pad sprake is. Het is een cake walk. Bijna iedere seconde moet ik kiezen. Wordt het de plas of het spoor ernaast, met die drempel? Intussen moet ik druk op de pedalen houden. Ik heb haast geen tijd om na te denken. Toch zijn er twee repeterende gedachten: 'Dit is echt gekkenwerk' en 'hopelijk houdt de huurfiets het'. Verwonderd richt ik mijn blik flarden van seconden op de horizon. Waarom wordt die vuurtoren niet groter? Mijn ogen zoeken naar andere oriëntatiepunten, maar die zijn nergens te vinden. Links sleept het duin zich ellenlang voort, rechts waaiert een soort riet. Wat er ook gebeurt, ik mag niet meer stoppen tot ik er ben.

Het spoor ging net omhoog toen ik hem zag: de mountainbiker met het rode jasje. Hij keek schichtig om zich heen, grijnsde de tanden bloot. Ik was nog aan het nadenken over wat ik zou zeggen. 'Hoi' of 'hallo'. Het eerste kostte minder adem. Anderzijds lieten wielrenners onderling nooit blijken dat ze kapot zaten. Ik ging voor 'goedemiddag', jawel!
'Goede...'
Halverwege mijn groet hadden we heel even oogcontact. Toen had hij zijn fiets al voor de mijne gestoken. De botsing was onvermijdelijk. Mijn voorwiel klapte om. Ik viel over het stuur in een bos helmgras. Zacht, gelukkig. Opstaan wilde ik en hem ter verantwoording roepen. Maar hij was al bovenop me gesprongen.
'Laat me los!'
Ten antwoord drukte hij me nog vaster tegen de grond. Met zijn rechterarm hield hij me in een wurggreep. Ik kon alleen mijn benen bewegen, maar die trapten in het luchtledige. Met zijn vrije hand scheurde hij stengels helmgras af en vlocht er met verbazingwekkend gemak strengen van. Hij had dit eerder gedaan, schoot door me heen. Hij ging me wurgen en er zou geen bewijs zijn. Nog eenmaal verzette ik me uit alle macht. Zinloos. Ik kreeg amper nog lucht.
'Alsjeblieft,' piepte ik, 'mijn twee zoontjes, mijn vriendin en haar dochter. Ze wachten op me. Ik ben een schrijver. Er zitten nog zeker tien boeken in mijn hoofd. Laat me gaan, ik smeek je. Ik zal er niemand over vertellen.'
De druk op mijn keel nam verder toe. Ik wilde nog wel tegenstribbelen, maar mijn armen waren van rubber.
Alsof ik de geheime formule had uitgesproken. Ineens kon ik weer ademen. De man was opgestaan en begon onbedaarlijk te lachen.
'Ik ben een uit de hand gelopen act!' gierde hij.
'We leven in augustus, lul,' steunde ik en richtte me moeizaam op, 'Oerol is in juni!'
'Dat meen je niet.'
'Dat meen ik wel. Je hebt je in de maand vergist, eikel!'
'Veel erger,' snikte de mountainbiker, 'ze hebben me vergeten.'
Hij draaide zich om, gaf een schop tegen zijn fiets en liep met hangende schouders in westelijke richting.

Niets van waar, natuurlijk. De mountainbiker groette me vriendelijk terug en passeerde me als een zucht. Wel viel me op dat hij er gelukkig uit zag. Ik ongetwijfeld ook, want de ontmoeting met hem betekende dat ik helemaal alleen op de punt van het eiland zou zijn. Daar was het me om te doen. Daarom sloofde ik me uit terwijl niemand het zag. Ik moet toch wat met die voortdurende saaiheid om me heen en die vuurtoren die het gewoon verdomt om in omvang toe te nemen. Leve de fantasie! Ik moet de druk laten ontsnappen, mijn brein iets te doen geven, anders word ik echt gek. Dus maak ik er een beetje Stephen King van onderweg. Intussen is de realiteit er ook nog. Mijn maag is gaan knorren. Foute boel. Het is veel verder dan ik heb durven vrezen. Straks moet ik nog terug en in tegenstelling tot wat ik hoopte, gaat de wind niet liggen tegen de avond, integendeel. Hoe laat zou het eigenlijk zijn? Een uur of 4, schat ik aan de stand van de zon. Als het zo doorgaat, kom ik nog te laat voor het eten.

Een maaltijd, daar had ik niet aan moeten denken. Mijn maag doet een dubbele Rittberger. De brandstof is op, maar ik moet er bijna zijn. Never trouble trouble till trouble troubles you. Ik zie wel. Eerst maar eens naar de punt. Focus. Warempel verschijnt er het silhouet van een vogelwachtershuisje op het duin. Wat later onderscheid ik zelfs zonnecollectoren. De vogelwachter heeft dus stroom. Zou hier post bezorgd worden? Lijkt me niet. Eindelijk iets waarmee ik de vooruitgang kan ijken. Geen teken van leven. Jammer, ik had er om water kunnen vragen. Ik weet niet wat erger is met wat me op de terugweg te wachten staat: honger of dorst. Je moet gek zijn om de Boschplaat op te gaan zonder proviand. Onbezonnen, is het woord. Maar die roodwit gestreepte vuurtoren is een sirene. Ze lokt je, je kunt niet anders dan aan haar stem gehoorzamen. Bovendien ben ik al te ver heen. Ik meen het einde van de duin te zien. Zee, schuimkoppen zelfs. Nu omkeren zou belachelijk zijn.

Het is volbracht, het spoor lost op in strand. Ik heb het 'm gelapt, ik ben op het oostelijkste punt van Terschelling. Het buureiland Ameland ligt voor het grijpen. Je zou er zo naartoe zwemmen, maar dat is levensgevaarlijk vanwege de enorme stroming. Dat staat op een plaquette te lezen die hier geplaatst is en ik geloof het graag, want de zee maakt een geluid als de waterval van Schaffhausen. Er staat ook dat het niet aardig is om rustende vogels te storen. 'U vindt het toch ook niet leuk om in uw slaap lastig gevallen te worden?'
Minpuntje, dat moralisme. Wat mij betreft gewoon zeggen dat iedereen die rotzooi achterlaat door buizerds aan stukken wordt gereten.
'We maken geen grapje! Heeft u al die dode meeuwen gezien onderweg?'
Iedere honderd meter was het inderdaad raak. Soms was het karkas nog compleet en hadden alleen vliegen er bezit van genomen. Meestal was alleen de buitenkant overgebleven. Levende meeuwen kwam ik ook tegen. Ze stegen steeds tegen de wind in op, bij voorkeur op het laatste moment, waardoor ze soms rakelings langs mijn hoofd vlogen. De gedachte aan
The Birds van Hitchcock was onvermijdelijk. Een jong bleef wanhopig klapwiekend voor me uit lopen. 'Stil maar, ik doe je niets,' prevelde ik, de vogel kromp ineen en liet zich eindelijk inhalen. Oef.

Ik loop het strand op, schiet wat foto's, steeds met de vuurtoren van Ameland en een Manhattan van wolken op de achtergrond. Ik bestudeer hoe de wind voetstappen verweert, ik bekijk wat de zee op het zand heeft achter gelaten. Stukjes visnet, maar vooral veel afval.
Ik adem diep in en uit door de neus en ben me heel even bewust van het absolute nu waarin ik me bevind. De Grand Canyon heb ik gezien, van zowel de zuidelijke als de noordelijke kant. In Venezuela heb ik onder de Angel Falls gestaan, met 1000 en nog wat meter de hoogste waterval ter wereld. Ik heb met een Landrover door de woestijn van Oman gereden. In Afrika overnachtte ik in safariparken terwijl brullende leeuwen me uit de slaap hielden. Maar dit, deze ruimte?

Genoeg genoten, de werkelijkheid klopt aan. Het is al laat, ik moet terug. Als een bliksemflits slaat het besef in: de beklimming van de Mount Everest is geen enkeltje. Je bent pas echt op de top geweest als je weer veilig beneden bent en erover kunt vertellen.

Na een paar meter op de fiets zit er pap in mijn benen, ze krijgen zelfs de eerste versnelling niet rond. Of ik nu wil of niet, ik moet afstappen. Mijn God, het is nog zo ver en ik heb een hongerklop. Ik heb het eerder meegemaakt, op de flanken van de Alpen. Ik hoefde alleen maar wat te eten en ik ging weer als een speer de berg op. Kwestie van snelle stofwisseling. Maar daar heb ik nu niets aan, want er valt niets aan stof te wisselen. Drinken uit één van de vele plassen waar ik door- of omheen moet? Ik heb genoeg survivalprogramma's gezien op tv. Wat als het water zout is? Ook al is het zoet, dan nog zijn er de bacteriën die je doodziek kunnen maken. Ik heb geen keuze. Dit zal puur natuur moeten, op mijn tandvlees. Vanochtend heeft mijn vriendin me ontbijt op bed gebracht. Koffie en een geroosterde boterham met Old Amsterdam. Erg lekker, maar kun je er de Tour de France op winnen, kom ik er de Boschplaat mee af?

Na enkele tientallen meters te voet bestijg ik mijn rijwiel opnieuw. Eerst gaat het nog wel, maar al snel ebt alle kracht andermaal uit mijn benen weg. Ze blijven zeer doen, ook als ik noodgedwongen opnieuw loop, met de fiets aan de hand, wat weer zijn geheel eigen problemen schept, want het spoor laat soms geen ruimte voor twee naast elkaar. In ieder geval moet ik in beweging blijven. Ik heb geen mobieltje bij me. Niemand komt me hier halen. Ik ben zelf aan de beurt. Ik heb hele erge dorst en honger, maar daar moet ik nu even niet op letten. Door, ik moet door. Ik verzin mantra's. Alles wat mijn benen ritme geeft, is welkom.

Stoppen met nadenken
Een schrille schreeuw van een meeuw
Een vogellijk ontwijkend
De boer hij ploegde voort
Waar blijft dat klotenvogelwachtershuisje?
Om nog maar te zwijgen over kutkwelders.

Gek ben ik. Voor de zekerheid kijk ik vaak achterom. Om mezelf te bemoedigen met de afstand die ik heb afgelegd. Bij vlagen stop ik helemaal met denken. Ik leg meters af, vraag niet hoe. Dit is een tunnel die ik ken. Mijn derde Elfstedentocht rijden en de ravitaillering missen. Meer dood dan levend zijn, bevriezingsverschijnselen hebben aan de neus en aan verscheidene vingertoppen en toch doorzetten. Dwars door de pijn heen gaan. Doosjes met energie vinden die op hun beurt weer doosjes met energie bevatten. Dan moet je ze nog open zien te krijgen.

Sneller dan ik hoopte, ben ik bij de opstelling met de kaart waar ik de man met het spaghettihaar tegenkwam. Zie je wel? Bij gebrek aan epo tijd voor een sjekkie. Ik zie me genoodzaakt om er pontificaal bij te gaan zitten. Niemand ziet me, wat maakt het uit? Ik kan relativeren tot ik een ons weeg. Het duin waar ik op de heenweg tot vervelens toe tegenaan heb gekeken, strekt zich nu oneindig in westelijke richting uit. Een schelpenpad, een koninkrijk voor een schelpenpad!

De peuk is uitgedrukt. Zorgvuldig, want ik wil geen brand veroorzaken. Verder, ik moet verder. Ik heb even uitgerust, dus het kan. Niet denken, maar doen. Wacht. Interessante vraag: stel nou dat geld geen rol speelde, dat ik een mobieltje had en ook nog bereik, zou ik dan een vierwielaangedreven taxi of meteen maar een helikopter hebben besteld? Lijden doet pijn. Iedere vezel van mijn lichaam zeurt om hulp. Ik wil dit niet, maar ik heb geen keuze. Als ik die zou hebben, was het heel eenvoudig: doe mij maar die helikopter. Wat zou mijn vriendin opkijken!

De zon zakt zienderogen en is zo bleek dat ik niet verblind raak als ik er recht in kijk. Het wordt later en later en ik schiet maar niet op. Een paar honderd meter kan ik telkens fietsen voor de pijp weer leeg raakt. Er blijven zweetdruppels in mijn ogen bijten. Waar haalt mijn lichaam ze nog vandaan? Het liefste zou ik ergens gaan liggen, even maar. Het pad is te nat en het duin te ver weg. Ik componeer een persiflage op een haiku.

Verder, verder, almaar verder
Tot het gaatje
Als het moet.

Nog dieper de tunnel in. Ik ontdek dat ik honderden meters lang haast niets denk. Af en toe spreek ik mezelf bemoedigend toe. Het geeft niet dat je af en toe een stukje loopt, je boekt hoe dan ook vooruitgang. Het gaat erom vol te houden, je niet bij de eerste de beste tegenslag uit het veld te laten slaan. Als het goed is, raak je in kadans. Je hersens gaan dan lekkere stofjes aan maken waardoor je in een roes komt.

Mijn keel is droog, mijn tong ligt als een schuurspons in mijn mond en op mijn lippen zet zich aan de rand steeds een hardnekkig korstje af. Ik weet niet wat het is, maar het proeft zout. Minutenlang ben ik met niets anders bezig dan het minutieus met mijn tanden en mijn tong te verwijderen. Tot ik weer opnieuw kan beginnen. Waarom gebeurt er geen wonder en draait die vreselijke wind niet 180 graden? Ik kan natuurlijk een meeuw vangen, het beest de keel afbijten en dan zijn bloed drinken. Maar dit is geen Discovery Channel, dit is de werkelijkheid. Af en toe voel ik aan mijn halsslagader. Gelukkig, mijn hart is in galop, maar niet op hol.

Dan zie ik ze: boven het maaiveld, twee potloodstreepjes. Er naderen wandelaars. Ik denk er niet eens over na en spring zo op de fiets. Ik wil niet dat ze me lopend zien. Het zijn twee vrouwen, ontdek ik dichterbij gekomen. Ik schenk ze een opgewekt 'goedenavond' en mijn vriendelijkste glimlach als ik voorbij rijd. Pas als ze zich honderd meter achter me bevinden, kijk ik om en bedenk ik het me: sufferd, je had om drinken moeten vragen in plaats van op het decorum te letten! Zal ik ze achterna fietsen? Nee, het moet kennelijk zo, dit werk is alleen te verrichten. Heel ver kan het trouwens niet meer zijn.

Wel dus. Er komt geen einde aan het spoor en ik kan me van de heenweg niet herinneren dat het zo erg was. Als ik maar eenmaal op het schelpenpad ben, denk ik. Dan houd ik het fietsen vast vol. Hoe ver is het dan nog? Een kilometer of 15, hooguit. Eitje. Ik ga gewoon door het bos waar het kan. Even niet zoveel wind tegen. Heerlijk lijkt me dat om een paar minuten niet gegeseld te worden met luchtdrukverschil.

Ik loop veel meer dan mij lief is. Het is zaak bij daglicht te finishen anders verdwaal ik tot overmaat van ramp nog. Pap in mijn benen? Dat mocht ik willen. Er zit gelei in de planken aan mijn onderlijf. Ik krijg ze vooruit, maar dat komt omdat ik ze eerder op deze manier heb meegemaakt. Ik weet dat ze toch wel naar me luisteren. Ze zullen voortmalen tot ik erbij neerval. Maar dat is nog nooit gebeurd, dus waarom nu ineens wel? Aan de stand van de zon te zien, is het na zessen. Zou mijn vriendin zich zorgen maken? De gedachte aan haar veroorzaakt het begin van een erectie. Bij gehangenen schijnt dat ook te gebeuren vlak voor de dood intreedt. Achterom kijken maar weer eens. De vuurtoren van Ameland weigert nog steeds kleiner te worden en het duin houdt in beide richtingen niet op. Geen spoor van een kwelder, hoe ik mijn nek ook strek.

'Nou, Ep, wat ging er door je heen toen je bijna de Boschplaat af was?'
'Slechte vraag, maar goed, ik zal er eerlijk antwoord op geven. Wat er door me heen ging? Kwelders, of liever, het gebrek daaraan. Ze waren er wel, maar ik zag ze niet. Ik had ze nodig, begrijpt u? Om te laten zien hoe de zee bij vloed het land verkracht en zich dan bij eb weer als een schuchtere minnaar terug trekt. Het gaat me om de herhaling. De cyclus. Geven, nemen. Dat soort dingen.'
'Dat dacht je toch niet echt?'
'Ja duh, natuurlijk niet. Ik weet nog hoe het pad aan het eind wat slingers maakte. In mijn herinnering waren het er lang zoveel niet. En het ging omhoog! Ik zat kapot, steenkapot. Een molshoop deed me al afstappen. Het was afschuwelijk.'
'Wat hield je op de been?'
'Schelpen.'
'Huh?'
'In gemalen toestand vormen schelpen een vrij comfortabel wegdek. Niets vergeleken met glad asfalt, begrijpt u me goed, maar een schelpenpad leek me de hemel na wat de arme huurfiets had moeten meemaken op zijn oude dag.'
'En toen je de schelpen eindelijk bereikte?'
'In de luwte vloog ik zo het eerste heuveltje op, echt waar. Maar daarna strekte het schelpenpad zich door een maanlandschap uit. Nergens bescherming tegen de wind.'
'En?'
'Ik heb het nog een paar honderd meter volgehouden. Toen verscheen er een soort golfbunker ter linkerzijde. Ik dacht nog even aan de krankzinnige achtbaanrit die mijn leven is en de golfbanen in binnen- en buitenland die ik nog geen tien jaar geleden onveilig maakte, de kapitalen aan ballen die ik alleen al verspeeld heb. Daarna kneep ik in de remmen. Alhoewel, dat was niet eens nodig. Ik stond al geparkeerd. Ruggelings liet ik me in de bunker vallen. Ik begon me serieus zorgen te maken over of ik het wel zou redden. Mijn longen trokken het niet en mijn hart was nu wel op hol geslagen. Uitrusten, dacht ik, even uitrusten, dan kan ik het misschien een paar kilometer volhouden.'
'Tjonge.'
'Dat is precies wat er gebeurde. Ongeveer drie kilometer verder, gewoon op een plat stuk, vlak voor het reddende bos, ging de kaars bijna helemaal uit. Het werd me zelfs even zwart voor ogen. Te voet sleepte ik me voort. En toen, om een bocht zag ik het staan...'
'Wat? Hou ons niet langer in spanning!'
'Een bankje van Staatsbosbeheer. Vervaardigd van gerecyclede materialen, getuige een opschrift, maar daar maalde ik niet om. Ik heb eerst een sjekkie gerookt. Daarna heb ik me schaamteloos op het gerecyclede materiaal gevlijd, met de benen omhoog. Dat zou me vast goed doen. Tegenover me, in een weiland, stonden wat pinken onge
ïnteresseerd te grazen. Ik weet nog dat ik het dacht: die beesten hebben er geen flauw benul van dat het strijklicht is waardoor ze een beetje oranje oplichten.'
'Hielp het?'
'Wat, de koeien of het strijklicht?'
'Nee, het verpozen op dat gerecyclede bankje natuurlijk.'
'Nou en of dat hielp. Ik weet nog dat ik op een stijgend stukje in het bos zienderogen inliep op een fietsend echtpaar. Daar ben ik, toen we weer op de vlakte waren, nog heel laf achter gaan hangen. Niet dat sprake was van een slipstream, maar ik was tenminste even een beetje uit de wind. Ep Meijer, wieltjeszuiger, aangenaam. Na een minuut of drie begon het echtpaar zich ongemakkelijk te voelen en sloeg linksaf. Ik stond er weer alleen voor. Maar ik beet op de tanden. Ik kon de stal praktisch ruiken. Geen sprake van dat ik nog ging lopen.'
'Dus?'
'Haalde ik het. 10 over half 8 wees de klok. Ik was bijna 7 uur zonder eten of drinken op pad geweest en ik had de Boschplaat overwonnen.'
'We hebben een ooggetuigenverslag van het heldenwelkom. La-maar komen, regie!'

(We zien een vrouw in het bezit van filmsterogen met de camera flirten.)

'Wat zal ik zeggen? Ep had wel meer domme dingen gedaan tijdens de vakantie. Gisteren nog schoot hij uit met het, of is het de? zeezout. Anyway, het eten was niet te pruimen. Vanochtend betrapte ik hem in de badkamer terwijl hij net zijn geslachtsdelen afdroogde. Met mijn dochters handdoek. Hij zei dat hij dacht dat het die van hem was. Mannen! Dus dat-ie zo lang weg bleef, verbaasde me niets. Hij zal wel verdwaald zijn, dacht ik. Of een lekke band hebben gekregen. Hoe dan ook, daar stond-ie ineens voor onze neus. Hij zag eruit als een lijk. Het vakantievriendinnetje van mijn dochter staarde even naar hem en zei dat het eten lekker al koud was. Ep reageerde niet en kwam houterig op me af lopen. Hij ging tegenover me zitten, pakte mijn hand en keek me doordringend aan met zijn betoverende ogen.

'Schat,' stamelde hij hees, 'ik heb iets werelds, eh, ik bedoel iets hemels beleefd. Maar ik heb er wel wat voor moeten doen.'

Hoe ik reageerde? Ach, ik stelde de vraag die iedere zichzelf respecterende vriendin zou stellen.

'Biertje?'

Ep knikte mismoedig.'


(Foto: EM)

maandag, augustus 25, 2008

Ont-moeten


Het is druk in de bus naar de boot. Alle stoelen zijn bezet en de ruimte die overblijft, wordt ingenomen door hoog opgetaste koffers en rugtassen. Om ons heen is het gekwebbel niet van de lucht. Maar mijn vriendin, haar dochter en ik, normaal spraakwatervallen, doen er het zwijgen toe, want we zijn in de rouw. We willen namelijk helemaal niet naar de boot, maar het moet.

Drie dagen eerder. Ik sta moederziel alleen op de Koffieboonplaat, op de hoek, zoals de Terschellingers het zeggen, en kijk uit op Ameland. De beide eilanden worden gescheiden door een blauw met groene zee, waarop toefjes wit voortdurend verspringen en de zon een patchwork van licht en schaduw tovert. Erboven torenen wolken hoog de hemel in. Het spektakel maakt een geluid alsof er een goederentrein passeert. Schreeuwende meeuwen zorgen voor het atonale ritme. Ik kijk naar de lege schelpen op het strand en zie hoe de wind ze met zand bedekt. Hier voor mijn ogen worden duinen gemaakt terwijl het water verderop hele stukken zand verzwelgt. Afgezien van de vuurtoren van Ameland en een kerktoren is nergens een teken van menselijke beschaving te bespeuren. Ik bedenk de zin ‘rust in beweging’. Ik wil hier nooit meer weg, maar het moet.

‘Halte Rabobank,’ klinkt het door de intercom. Er stappen nog meer toeristen in, bepakt en bezakt, zodat het passen en meten wordt in de bus. Mijn vriendin en ik glimlachen meewarig naar elkaar. Op de heenweg maakte ik hier nog een grapje. ‘Voor hetzelfde geld had deze halte ‘bakkerij Jansen’ geheten.’ Nu staat het huilen ons nader dan het lachen. Met iedere meter komt het vertrek dichterbij. We willen helemaal niet van het eiland af, maar het moet.

Gisteren. We fietsen met de wind in de rug over de dijk. Rechts strekt zich de Waddenzee uit, zover het oog reikt. Hier en daar zijn zeilen als papiersnippers op de horizon geplakt terwijl wolkenpartijen de Grand Canyon naar de kroon steken.
‘Mijn God,’ roep ik uit, ‘wat een ruimte!’
Mijn vriendin laat even het stuur van de onderwaterfiets los en maakt het gebaar van oneindigheid.
‘We vliegen!’ kraait haar dochter.
Ik wil eeuwig zo blijven fietsen, maar morgen moeten we terug naar het vasteland.

Met een zucht komt de bus tot stilstand. De deuren zwaaien open. Schouderduwend, slechts malend om de eigen bagage, begeven de passagiers zich naar buiten en de terminal van de veerdienst in.
‘Ik wil niet,’ mok ik en denk aan de eenzaamheid van de Boschplaat.
‘Niet verdrietig zijn,’ zegt mijn vriendin, ‘we komen vast snel terug.’
‘Dat moet,’ zeg ik en grijns eindelijk.


(Foto: EM)

donderdag, augustus 14, 2008

Waarom ik weg ben van Hyves


Toen ik net begonnen was om mezelf schrijver te noemen, belandde ik op Schrijfnet. Je kon er verhalen en gedichten plaatsen en anderen reageerden daar dan op. Het kon nooit kwaad om mijn pen te scherpen, dacht ik en zette er een verhaal neer.

Een half jaar later was ik compleet verslaafd aan Schrijfnet. Avond aan avond bracht ik er door, tot leedwezen van mijn inmiddels exvrouw. Het was een ramp als SN down was, wat nogal eens gebeurde vanwege het snel oplopende aantal leden. Haast iedere dag schreef ik wel een nieuw kort verhaal dat telkens op gejuich kon rekenen. Maar ook kreeg ik kritiek en soms niet mals ook. Die kritiek was echter altijd opbouwend. Het is onmogelijk om in kort bestek uit te leggen hoeveel ik ervan heb geleerd.

Langzamerhand begon er iets op SN te veranderen. Er ontstonden kampen. De eerste flame war was alras een feit. Het werden er meer en ze werden grimmiger van toon. Er werd op de persoon gespeeld dat het een lieve lust was. Ook verschenen pubers en puberende adolescenten ten tonele en die slopen nu eenmaal graag bushokjes.

Vreselijk vond ik het destijds, al dat geruzie. Maar ik liet me niet kennen en kwam voor mezelf op als het moest, desnoods tot het gaatje. Ik bleef maar schrijven dat het om de verhalen en de gedichten ging op Schrijfnet, maar ik streed een verloren strijd. Bij tijd en wijle lag heel SN vechtend op straat.

Zoals ik al zei: vreselijk vond ik het. Toch heb ik me zonder het te weten tijdens die roerige periode op Schrijfnet optimaal kunnen voorbereiden op het schrijverschap en met name op het fenomeen recensent. Wat er ook over me geschreven werd, ik kon ertegen dankzij Schrijfnet, dat overigens enkele maanden na mijn vertrek ter ziele ging; de moderator trok, moe van het eeuwige geruzie, de stekker eruit.

Hyves dus. Ik ben er bijna heel 2008 aan verslaafd geweest. Waarom? Aandacht, vermoed ik. Heerlijk toch, zo'n podium waar je het beste van jezelf kunt presenteren?

Maar goed, het gedonder is nu ook op Hyves begonnen en ik heb er weer aan meegedaan. Alleen had ik dit keer nog een andere reden behalve mezelf als schrijver profileren. Ik dank mijn huidige vriendin aan Hyves. Ik beschouw haar als mijn hoofdprijs. Overmorgen ga ik met haar op vakantie en daar verheug ik me erg op, niet alleen omdat het mijn eerste vakantie in vijf jaar is. Ik ben niet de enige die mijn vriendin leuk vindt. Alsof ze een koningin is in een korf, omzwermen de mannen haar bijkans op Hyves. Dat verandert mij soms in een Neanderthaler met een herseninhoud van 10 cc. Dat is niet alleen zonde voor mij, want ik heb zoveel meer in mijn mars. Het is ook vervelend voor mijn vriendin, want ze verdient mijn vertrouwen.

Dus als u het mij niet kwalijk neemt? Ik ga me op mijn boek concentreren (en op mijn vriendin).


vrijdag, augustus 08, 2008

Gleuven

Net als meisjes bestaan gleuven in talloze varianten. Er zijn horizontale gleuven en verticale, smalle en brede, hoekige en scherpe. Soms ook is een gleuf niets anders dan een gat in de muur. Voor sommige moet je bukken, voor andere moet je op je tenen gaan staan. Maar nu komt het: de meeste gleuven hebben een lipje, zodat je ze met de rechterwijsvinger kunt binnen dringen. Er zijn echter ook liploze gleuven – want dat staat zo strak - en die zijn niet zelden uitgerust met een sterke veer. Ook dan moet de rechterwijsvinger eraan te pas komen om de gleuf te kunnen vullen. Zodra het van de daad is gekomen, dient de vinger ijlings te worden terug getrokken. Anders treedt een guillotine-effect op met ontvelling tot gevolg. Om het avontuur nog hachelijker te maken, hebben veel gleuven een soort baard die zich verzet tegen iedere vorm van penetratie. In dat geval volstaat de wijsvinger niet en moeten alle vingers van de rechterhand ingezet worden.

Dat is alles nog tot daaraan toe. Het pad naar de gleuf wil nogal eens gelijk staan aan een tocht door de rimboe. Allerhande objecten en begroeiing versperren de weg, wat vooral vervelend is wanneer het geregend heeft. Met andere woorden, omdat sommige mensen te lui zijn om de boel te snoeien, word je nat.

Dan nog zijn de beproevingen niet ten einde. Achter de gleuven ligt soms het allergrootste gevaar op de loer: vlijmscherpe tanden. Je hoort het gegrom al wanneer je aan komt lopen. O jee, nog een liploze gleuf ook. Nu is het echt oppassen geblazen. Timing en snelheid zijn van levensbelang wil je je vingers niet verspelen.

Kortom, kennis van gleuven is essentieel om ze optimaal te vullen. Ik herken ze al van verre. Door de routine weet ik precies wanneer welke handelingen nodig zijn om de samenleving weer eens van cement te voorzien.

Gisteren. Ik loop doodgemoedereerd op een onschuldig uitziende gleuf af. Eentje met een lipje. Van eerdere bezoeken herinner ik me geen baard. Makkie. Maar wat is dat? Er is weerstand. Iets wil penetratie voorkomen. Vreemd, denk ik en voer de druk op. Plotseling voel ik een scheut van pijn, zo ongeveer als bij een vingerprik. Een spijker? Ik trek mijn vinger terug en zie het bloed tevoorschijn komen. Dan verschijnt een pootje in de gleuf, een pootje met nagels.
'Kut, een kat!' roep ik uit.

De pijn deert me niet. Wel maak ik me zorgen over de rode vlekken die nu onvermijdelijk op het gleuvenvoer komen. Ik besluit aan te bellen, maar er wordt niet open gedaan. Niet getreurd. Eindelijk komen de 86 verschillende briefjes die ik om louter bureaucratische redenen in mijn zak heb, van pas.

'Geachte heer/mevrouw,' schrijf ik. 'U mag uw post voortaan zelf gaan halen, want uw gleuf deugt niet.'
Was getekend met een druppel bloed.

vrijdag, augustus 01, 2008

Meisjes met petjes op

Meisjes heb je dus in soorten en maten. Er zijn er weinig die een petje op hebben.

Waarom zet iemand een petje op? Bij jongens ziet het er een beetje zielig uit. Ach gut, hij wil zeker opvallen. Daarbij spreek je over een ‘Jan met de pet’ als je een boerenlul bedoelt. Meisjes met petjes op daarentegen zijn altijd mooi. Vaak hebben ze filmsterrenogen.

Het is alsof er sprake is van een geheim genootschap. Niet ieder meisje mag lid worden, o nee. Slechts diegenen met het bijpassende gezicht mogen een petje op. Dat zijn er zoals gezegd maar heel weinig. Niet iedereen is voor meisje met petje op in de wieg gelegd.

Wat zegt dat petje?

Het zegt dat het meisje anders is. Geen van haar vriendinnen if any heeft het gewaagd om haar te zeggen dat ze niet uit de pas moet lopen.

‘Jij moet ook zo nodig weer opvallen!’

Meisjes met petjes op trekken zich niets van welgemeende adviezen aan, als ze die adviezen al krijgen. Meisjes met petjes op trekken zich nooit van iemand iets aan. Bovenal zijn meisjes met petjes op allergisch voor het woord 'moeten'. Meisjes met petjes op zijn zo eigengereid dat ze in een universum van zichzelf wonen. De wereld is in het echt een catwalk.

Kijk mij eens durven, met dat petje!

Mijn middelbare school was ouderwets. Er werden geen meisjes met petjes toegelaten. Pas aan de universiteit leerde ik er één kennen. Samen met een vriend heb ik, in een gammele Renault 12 onderweg van en naar Parijs, nog eens een novelle voor haar geschreven, gewoon met de hand, want dat deden we toen zo. Toen we terug kwamen, lazen we hem om beurten aan haar voor. Het was de eerste keer dat ik haar zonder petje zag. Eigenlijk kwamen we ongelegen. Haar minnaar van die nacht was zich nog aan het aankleden en op de lakens waren de sportvlekken duidelijk zichtbaar. De novelle begon met een doodgereden egeltje, als ik het me goed herinner. Daar ging het dus al fout.

Meisjes met petjes op dulden niet zo maar iemand dichtbij. Je moet al je ridderlijkheid aan de dag toveren om in de buurt van de slottoren te komen. Hun hart winnen is een Odyssee op zich. Een romancyclus is nog niet genoeg, laat staan een novelle.

Meisjes met petjes op?

De mooiste meisjes die er bestaan.