Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

dinsdag, december 09, 2008

De honger van de wolven



'Woesj,' zeggen de glazen deuren achter me. Niet te geloven, ik ben ontsnapt! Meteen kruipt de kou als een wurgslang langs mijn benen omhoog. Door de sneeuwjacht zie ik geen hand voor ogen, behalve als het flitst. Dan is alles verlicht, maar zo kort dat de werkelijkheid een stroboscoop lijkt. Het beeld beweegt gestreept, er is nergens houvast. Na een paar passen stelt het sanatorium niets meer voor behalve een slechte herinnering. Ik kijk achterom en zie woedend wit. Is dat de wind die zo huilt of is het een roedel wolven? De besneeuwde dennenbomen duiken steeds op het laatste moment op. Ze slaan me in het gezicht met hun takken. Schreeuwend vecht ik me een weg, geholpen door de zwaartekracht, want het gaat almaar omlaag. Ik glijd, struikel, val, terwijl de vlokken naalden in mijn ogen steken. Telkens sta ik weer op, waarna alles weer van voren af aan begint. Ik heb doorlopend ruzie met de ochtendjas en de pantoffels ben ik al kwijt geraakt. Mijn voetzolen, mijn tenen, ze zijn gevoelloos. Ik heb wondjes op mijn benen en mijn armen. Bloed boort gaatjes in de sneeuw, waar ik ga.

Ik zoek troost bij een boomstam, hijg uit. Nu weet ik zeker dat ik door de donderslagen heen wolvengehuil hoor en het komt dichterbij. Ik zie vlijmscherpe tanden voor me, blinkend in het licht van een bliksemschicht. Als de wolven mijn bloed ruiken, ben ik er geweest. Ze zullen me aan stukken rijten.
Peper! Ik moet mijn sporen uitwissen, de wolven voor de gek houden. De bus is warm. Ik heb hem al die tijd in mijn linkerhand gehouden. Toch krijg ik de deksel moeilijk afgeschroefd. Schiet op, Bronstein, het gaat om je dochter! Katja, denk ik, het is onbestaanbaar dat ze niet echt is. Ik doe dit voor haar. Trouwens, die energierekeningen heb ik me toch niet verbeeld? Heel duidelijk hoor ik hoe het huilen overgaat in grommen. De wolven zijn vlakbij. Ik draai me na iedere paar stappen om en strooi wat peper. In films snuiven ze de korrels op en zetten ze het op een janken, omdat ze ineens niets meer kunnen ruiken. In het echt blijven ze me op de hielen zitten. Rennen is zinloos. Wolven zijn sneller dan een mens. Misschien moet ik in een boom klimmen. Laten ze me desnoods omsingelen. Ik zie het tafereel voor me: zeven, acht wolven in een kring om de boom waarin ik gevlucht ben. Wie houdt het langste vol?
Nee, het gaat om actie, anders wordt de film saai. Ik strompel voort. Hoe het kan, weet ik niet, maar ik ben ook de ceintuur van mijn ochtendjas verloren. Het is onmogelijk om tegelijk peper te strooien, in beweging te blijven en mijn ochtendjas dicht te houden.
'Lose the gown,' zegt Bruce Willis, de pijn verbijtend.
Nu ben ik een naakte man met een bijna lege peperbus. Rillingen razen door mijn lijf. Rennen, ik moet rennen. Dan krijg ik het misschien weer warm. Alsjeblieft, laat dit een droom zijn, laat me wakker worden op mijn gewone stoel in de derde rij van de bioscoop.
Ik hol, ik struikel en sla over de kop. Maar ik blijf met mijn benen malen, terwijl ik sneeuw doe opwolken. Ergens daar beneden is de bewoonde wereld, waar Katja gewoon bestaat. Laat het niet waar zijn, ik hoor hijgen, pal achter me. Ik kijk om. Recht in het huig van een wolf. Hij hapt toe en ik hoor zijn kaken op elkaar klappen. Het is niet de enige. Links van me doorkruist een zwarte schim het beeld tussen een paar bomen door. Ze omsingelen me. Plotseling zwenk ik naar rechts. De wolven lijken verrast.
'Yes!' denk ik, maar dan ontdek ik dat ik op een rotsblok terecht ben gekomen. Ik kan geen kant uit behalve naar beneden. Het ziet er diep uit zonder bril, met waarschijnlijk ook. Binnen een paar seconden hebben zich vijf, nee, zes wolven aan mijn voeten verzameld. Twee of drie zetten het op een huilen, bij alle beesten druipt het kwijl uit de bek.
'Af!' roep ik, 'koest!'
Ik mik op wat ik denk dat de alfawolf is met de lege peperbus, maar ik mis. De beesten ontbloten grommend hun gebit. Ready for the kill. Ik moet wel. Met een schreeuw stort ik me in het zwarte gat. Zeker anderhalve tel zweef ik, terwijl de wind om mijn oren huilt. Een klap. Eindeloos rol ik tot ik ergens tot stilstand kom. Sneeuw in mijn mond, mijn neus en mijn oren. Even doet alles zeer, maar ik heb niets gebroken, geloof ik. Het is een hek, zie ik nu, dat mijn val gebroken heeft. Zeker drie meter hoog en stevig. De gaten zijn te klein. Bovendien lopen er boven, als in een waaier, twee rijen prikkeldraad. Alleen een circusartiest komt hier overheen. Het blaffen wordt luider. Daar zijn de wolven en het zijn er meer geworden. Ergens dichtbij slaat de bliksem in. Als de donderslag volgt, trilt de grond en mijn oren suizen. De wolven schrikken ook. Ze zakken een fractie lang door de knieën en zwenken hun koppen als op commando naar achteren. God grijpt in, denk ik. Hij heeft het al eens gedaan, op een dak in Rome en misschien al eerder. Wat als ik Abels mijn Amazon niet had uitgeleend? Van alle kanten sterft de echo van de donderslag uit als de wolven zich hun honger herinneren. Ze beginnen zo laag te grommen dat ik het in mijn buik voel, hun tanden lichten op in het donker.
Ik sta kreunend op en spreid mijn armen en benen als een gekruisigde tegen het metalen vlechtwerk. Weer slaat de bliksem vlakbij in. De ogen van de wolven, hun gebitten, alles is gillend wit. De donderslag smoort het geluid van kaken die op elkaar klappen.
'Cut,' denk ik, 'cut!'

©Ep Meijer 2008

(Dit is een fragment uit mijn volgende thriller.)

1 opmerking:

Anoniem zei

vlug, schrijf snel verder, ik wil weten hoe het zo kwam, én hoe het verder gaat.....