Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

donderdag, februari 18, 2010

Citius, altius, fortius


Daar zat hij dan, in Vancouver, voor het oog van de wereld. Hij hield niet eens van reizen. De opening liet hij voor de zekerheid maar aan zich voorbij gaan. Concentratie, daar ging het om. Dat, een vaste hand en wilskracht. Velen zagen puntenslijpen in een koelcel als een behendigheidsspel. Hij niet. Puntenslijpen was vooral een denksport.

De kwalificatie was kinderspel. Hij moest het achtereenvolgens opnemen tegen een Armeen, een Oezbeek en een Peruaan. In hun thuislanden stond het puntenslijpen nog in de kinderschoenen. Dat kon je al zien aan het materiaal waarmee ze aan de start verschenen, dat hopeloos verouderd was. Niet de hardhouten potloden die hij van zijn sponsor kreeg, niet de messen die net zo scherp als licht waren en die hij voor iedere wedstrijd naast elkaar op de speeltafel uitstalde. Vooral om dat ritueel genoot hij faam. De tegenstander had al bijna verloren wanneer hij zijn troetelwapens als met behulp van een waterpas kaarsrecht naast elkaar rangschikte. Toch zat hem de favorietenrol niet helemaal lekker. Waren zijn frêle schouders wel tegen de druk bestand?

De kwartfinale overleefde hij slechts met de hakken over de sloot. De ongeplaatste Nigeriaan tegenover hem betoonde zich een geduchte outsider. Binnen 28,64 seconden was het Afrikaanse potlood klaar geweest, waar hij de maximale 30 seconden nodig had gehad. Uiteindelijk won hij op beslissing van de jury die zijn potloodpunt met een wel erg hoge 8.6 beloonde. Het kwam nog van een protest, maar dat werd door de officials weggewuifd. Dat nam niet weg dat de Nigeriaanse delegatie alle puntenslijpers demonstratief uit de competitie terugtrok. Niet dat er nog Nigerianen in de strijd waren, trouwens. Maar daar ging het niet om. De Olympische Winterspelen van 2010 hadden hun eerste rel. De diplomatieke betrekkingen tussen Nederland en Nigeria zouden, voorzover daar al sprake van was, waarschijnlijk nog jaren verstoord blijven.

De nacht voor de halve finale sliep hij slecht. Daaraan was vooral de knikkerploeg debet, die op de kamer naast de zijne net als op alle voorgaande avonden een feestje bouwde. Zo te horen waren ook de dames van de sierbrei-équipe weer van de partij. Het twijfelachtige optreden van de knikkerploeg was echter niet het enige dat hem dwars zat. In het Holland Heineken House was hij op de schouder getikt door de op dat moment al aardig aangeschoten bondsvoorzitter.
'Jij', had die lallend verklaard, 'gaat het punten slijpen op de kaart zetten, ouwe sluiper! Het maakt geen donder uit wat voor kleur de medaille heeft. Als je er maar één wint.'
Daarna was hij in zijn ribben gepord, op de manier waarop bobo’s dat nu eenmaal deden. Ademen was nog een tijdje zeer blijven doen.

Eindelijk was het zover: de halve finale. Hij moest het opnemen tegen de gevreesde Italiaan Di Marco die niet alleen om zijn ritme werd geprezen, maar ook, vooral door vrouwelijke sportjournalisten overigens, om zijn pokerface. Ach, het maakte hem toch niet uit. Hij zou, zoals zijn coach hem tot in den treure op het hart had gedrukt, zijn eigen wedstrijd spelen. Hij deed nog even wat rekoefeningen voor hij een das omdeed en de koelcel betrad. Gek, weer had hij het gevoel dat hij naakt was. Hij tastte naar zijn hoofd, waar in de vaderlandse competitie altijd een muts zat met de naam van zijn privésponsor erop. Niets. Bij de Olympische Spelen was iedere vorm van reclame verboden. Had hij het daarom zo koud? Hij keek naar zijn opponent. Di Marco had tenminste een snorretje. In gedachten haalde hij de schouders op. Het zou wat. Hij concentreerde zich op zijn materiaal.

Als de zoemer klonk was het altijd alsof hij een andere werkelijkheid betrad, door een deur die er normaal niet eens was. Als hij ooit door een journalist zou worden gevraagd wat er door hem heen ging op het moment van de zege – dat vroegen ze namelijk altijd - zou hij daarover vertellen. Was het die gedachte? Feit was dat het potlood bij de eerste haal van het mes brak. Een ander pakken was zinloos, wist hij. Te weinig tijd. Later, op zijn hotelkamer, zou hij de beelden nog een slordige 43 keer in slow motion terugzien. Hij keek naar de twee helften, liet ze vallen en nam het hoofd in de handen. Een beginnersfout! Als de eerste de beste amateur had hij veel te veel druk uitgeoefend. Hem, medaillekandidaat pur sang, hem, gedoodverfde winnaar, had zoiets nooit mogen overkomen. Even, heel even overwoog hij het incident op sabotage te gooien. Je wist immers maar nooit met Italianen. Maar toen was er die flits. Over vier jaar zou hij het met kunstpunniken proberen. Of toch maar ritmisch vingerhaken? Nee, natuurlijk niet. Hij zou op snelwandelen overstappen. Wat lichaamsbeweging kon immers geen kwaad. Hij zag het al helemaal voor zich: na zijn actieve loopbaan zou hij official worden bij de Zomerspelen. Leek hem heerlijk, lekker in de zon met zo’n vlaggetje zwaaien als een deelnemer het had gewaagd om het contact met moeder Aarde te verbreken. Want, wees eerlijk, bij snelwandelen hield je de voetjes tenminste op de grond. Hij glimlachte en stak zijn scherpste mesje tot aan het handvat in het bovenlichaam van de verbaasde Di Marco. Hij keek over zijn schouder. 8.2, 8.6, 8.4, stond op de bordjes die de juryleden krampachtig omhoog hielden. Niet slecht.

Geen opmerkingen: