Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

dinsdag, december 08, 2009

Op weg naar Montserrat (de voorlopige proloog van de Verboden Woorden)


De mens is terminaal vanaf zijn geboorte, de dood sluipt iedere seconde dichterbij. Maar als de dagen die nog resten op je vingers te tellen zijn, krijg je een heel ander verhaal.

Het opspattende water bijt in de talrijke wondjes op mijn handen. Hoewel ik aan de schaduwkant van de boot bungel, is het zo heet dat het zweet in straaltjes van mijn lijf loopt. Kostbaar zout verlaat als ratten het zinkende schip. Hoe zinloos. In een halve cirkel ontvouwt zich zo ver als het oog reikt alleen maar oceaan. Het moet hier ongeveer vier kilometer diep zijn. Gegeven de twee meter die ik me op het hoogste punt van de golven boven het wateroppervlak bevind en – voor de volledigheid, want de invloed is marginaal – de kromming van de aarde, is mijn blikveld beperkt tot een kilometer of twee van alleen maar zout water. Hoeveel miljoenen hectoliters zijn dat? Eens kijken. De inhoud van een cirkel bereken je door de straal met de straal en pi te vermenigvuldigen, gedeeld door twee want ik zie maar de helft. En dat dan maal vier kilometer diep. Mijn hersens koken, ik krijg de som niet opgelost. Alsof het antwoord ertoe doet. Er is geen druppel drinkbaar van. De veldfles die hinderlijk om mijn nek hangt, is al lang leeg. Regenen gaat het ook niet. Alleen op de horizon is een plukje engelenhaar geplakt, de hele dag al. Verder is de lucht een stolp van staal. Natuurlijk heb ik kramp in mijn darmen, maar de dorst is erger.
'Agua!' roep ik naar boven.
De kapitein – laat ik hem maar zo noemen, dan word ik minder kwaad – ligt natuurlijk ergens zijn roes uit te slapen. Trouwens, als hij wakker is, zou hij waarschijnlijk doen alsof hij me niet hoorde, want de klootzak laat geen gelegenheid onbenut om me het leven zo zuur mogelijk te maken. Helaas bestaat de rest van de bemanning uit Chinezen en weet ik wel hoe je iemand een goede dag wenst, maar ben ik vergeten te vragen wat ze tegen 'water' zeggen.
'Hé!' schreeuw ik daarom maar, tot mijn luchtpijp begint te schrijnen. Slikken gaat nu haast niet meer. Nog even en ik ga van mijn stokje. Ik ben niet eens gezekerd. Ik kijk naar de restanten van de boeggolf die met een snelheid van niet meer dan acht knopen onder mijn voeten voorbij bruisen, schat ik, want de Acaso is een oud beestje. Hoe helder de zee hier ook is, door de schaduw lijkt er op de rest van het water een vlies inktzwarte olie te drijven. Het is onmogelijk door het oppervlak de diepte in te kijken. Er staat niet veel golfslag. Toch deint het schip en kan ik met mijn tenen soms bijna de olie aanraken. Bijna. Ik stel me voor hoe het vlies zich niet laat penetreren en meegeeft. De gedachte aan Sophie is onvermijdelijk. Zij is waarschijnlijk weer terug in Amsterdam, waar de minnaars in de rij staan. Zou ze me missen, lijdt ze net zoals ik nu we elkaar nooit meer kunnen aanraken, elkaar zelfs niet meer kunnen mailen? Er bestaat geen definitiever afscheid dan dat wat ik op mijn geweten heb. Ik span mijn kaakspieren zo hard dat mijn tandvlees zeer doet. Ondanks de hitte raast er een ijsklontje door mijn ruggengraat. Laten we bij de les blijven. Wie weet wat er pal onder me zwemt. Haaien zijn in staat om bloed op kilometers afstand waar te nemen. Als ze er zijn, kunnen ze mij waarschijnlijk wel zien. Dat daar, was dat geen vin? Voor de zekerheid trek ik mijn benen ietsje hoger op, draai een kwartslag en laat mijn voeten steunen op de pokdalige huid van de Acaso, de huid die ik op last van de kapitein van schelpen, wier en algen moet ontdoen, wat onbegonnen werk is. Misschien een halve vierkante meter ben ik gevorderd in al de uren dat ik op deze kolereschommel zit, bewapend met een uit de kluiten gewassen, maar veel te bot soort plamuurmes, waardoor ik om de haverklap de rug en de knokkels van mijn beide handen openhaal, want vanwege de vermoeidheid ben ik gedwongen rechts met links af te wisselen. Soms gebruik ik ze zelfs samen om hardnekkige schelpen te verwijderen. Het touwtje waarmee het werktuig om mijn pols zit, irriteert, telkens als het over mijn vel schuurt en dat gebeurt vaak, heel vaak. Ik had Sophies iphone niet in de Taag moeten gooien, schiet me te binnen, ik had het ding in mijn zak moeten steken. Dan had ik tenminste muziek gehad. Ik zou een moord doen voor Bach. En nog één om Sophie een laatste maal te mogen kussen trouwens.

Pauze, denk ik. Geen vin verroer ik meer tot er water komt. Met mijn voeten tegen de Acaso leunen, veroorzaakt pijn in de bovenbenen. Ik laat me weer met de rechterschouder tegen het schip aan zakken, maar ook dan resoneren de dieselmotoren op den duur tot in mijn vullingen.
'Ni Hao,' krijs ik naar boven, 'me need drink!'
De dieselmotoren stampen, golven in mijn blikveld bewegen, maar het geheel staat onverminderd stil. Waarom laat ik me niet gewoon vallen? Vermoeid als ik ben, zouden mijn spieren al snel verkrampen. Ik zie het voor me: ik watertrappelend terwijl de Acaso snel kleiner wordt. Op het laatst zou je alleen nog wat rook zien kringelen, bij voorkeur in de vorm van een vraagteken. Het summum van pleinvrees zou ik beleven, want daarna zou er alleen nog maar water en lucht zijn om me heen. Maak er trouwens maar het summum van claustrofobie van, want de ruimte is bedrieglijk. In de praktijk zou ik namelijk geen kant op kunnen. Binnen een half uur zou het afgelopen zijn, als een haai me tenminste niet eerder te pakken kreeg.
Nee, denk ik, niet zo, dat is mijn eer te na. Er is maar één mogelijk einde: ik moet en zal naar Montserrat.


Ep Meijer 2009

Geen opmerkingen: