Twitter

Follow Ep_Meijer on Twitter

dinsdag, oktober 20, 2009

'Sorry dames, het jachtseizoen is voorbij!'


September 1987. Ik sta op de top van Alpe d'Huez en hoest mijn longen over het asfalt terwijl mijn voorhoofd telkens onzacht in aanraking komt met het fietsstuur. Ik ben te kapot om voorlopig ook maar iets aan mijn lichaamshouding te veranderen. Zestien minuten heb ik er langer over gedaan dan Erik Breukink, maar toch. Ik had de bus bijna kunnen bijhouden!

Na ik weet niet hoe lang is het tijd voor het traditionele sjekkie. Het inhaleren doet zeer en mijn longen zijn het er duidelijk niet mee eens dat ik rook. What the heck? Ik ben er een kei in om me doof te houden voor wat er werkelijk aan de hand is.

Ik begin het koud te krijgen. Al te lang kan ik hier niet meer blijven. Na het feest van de afdaling is het nog ruim ruim honderd kilometer naar huis over heuvelachtig terrein. Alhoewel, huis? Ik leef in een hotelkamer.

Als ik straks, wanneer het donker zal zijn, volkomen uitgepierd bij het hotel aankom, is de kans groot dat Jean-Pierre, de receptionist van dienst, me grijnzend mijn post overhandigt: briefjes met spannende voorstellen van Anne, Natalie en Nataly, maar als ik pech heb echtscheidingspapieren die ondertekend moeten worden.

In gedachten schreeuw ik het uit en hoor de echo van haar naam van alle kanten uit de bergen terug als straf. In het echt durf ik niet. Wat zou men wel niet van me denken? Alsof de omstanders zouden snappen dat ik het mooiste cadeau dat ik ooit van het leven kreeg, verspeeld heb.

Het sjekkie trap ik half opgerookt uit, ik prop wat bosbessentaartjes naar binnen en drink mijn bidon half leeg. Mijn longen luisteren inmiddels weer een beetje naar me. Ik span ze tot het uiterste, een paar keer, tot ik ze weer helemaal in het gareel heb. Mijn polsslag is ook aardig tot bedaren gekomen, voel ik. We kunnen weer. Ik wil hier niet blijven staan en beseffen dat ik drie vrouwen tegelijk nodig heb om de pijn over die ene te verzachten. Wat Anne, Natalie en Nathaly ook doen, het zal nooit genoeg zijn. Ik ga met ze kappen ook. Het leven is lijden? Kom maar op dan, desnoods als monnik, het kan nooit zwaarder zijn dan de Alpe d'Huez op fietsen in 55 minuten. Met ware doodsverachting stort ik me naar beneden.


Ep Meijer 2009

vrijdag, oktober 16, 2009

Schrijf eens een boek!


Wel eens van Michelangelo gehoord? Nee, niet de nieuwste parfum voor mannen van Cacharel, maar een beroemde kunstenaar van lang, lang voor GTST. Hij beweerde dat de standbeelden die hij maakte, er al lang waren. Ze sluimerden in het marmer. Het is aan de beeldhouwer om ze te bevrijden.

Zo is het ook met boeken. Ze zijn er al, je hoeft ze alleen maar op te schrijven. Meer dan een doorgeefluik is een schrijver eigenlijk niet.

Maar...

Michelangelo zei er niet bij hoe zwaar het is, hoe je, ondanks het brute geweld dat er bij te pas komt, heel behoedzaam moet zijn met je instrumenten. Hij zei er evenmin bij dat het jaren van je leven kan kosten en vergat ook te vermelden hoeveel moed ervoor nodig is om de beitel te hanteren. Het materiaal is namelijk zo weerbarstig dat iedere houw een gevecht is, letterlijk, met het marmer, maar vooral figuurlijk, in het hoofd van de kunstenaar. Wat als je te hard slaat?

Er zijn veel mensen op Hyves die denken dat ze een boek moeten schrijven, aangemoedigd door vrienden zonder enige kennis van zaken, vrienden die eigenlijk alleen maar op hun beurt aardig en geweldig gevonden willen worden. Ze gaan hun gang maar. Ze mogen zich gerust ook 'auteur' noemen zodra ze hun boek in eigen beheer uitgegeven hebben. Ik hoop zelfs voor ze dat ze meer dan de 23 exemplaren verkopen die ik van mijn in eigen beheer uitgebrachte boek verkocht heb, ondanks een live-optreden bij Sjors Fröhlich in Cappuccino op Radio 2.

Een boek schrijven is als de Sahara in wandelen. Naakt, zonder water. Je weet dat er geen weg terug is, je moet verder, wat er ook gebeurt, welke eisen de dagelijkse werkelijkheid ook aan je stelt. Het boek dat geschreven moet worden, is sterker dan honger, dorst of armoede, het overstijgt alles. Intussen verkeert de schrijver in een roes. Iedere vezel in zijn lichaam smeekt niet alleen om water, eten en schaduw, maar vooral om meer van het boek. Want als hij schrijft, voelt hij de honger, de dorst en de hitte niet meer. Dat komt pas als hij zijn pen even neerlegt, omdat hij, na het uren te hebben uitgesteld, toch echt naar de wc moet. Dat is niet het enige dat hij moet. Slapen, dat is ook een noodzaak. Maar naarmate het boek vordert, brengt hij steeds minder uren op het matras door. Hoe anders ooit uit de woestijn te komen?

Onlangs gebeurde het me opnieuw, na een postnatale depressie die maanden heeft geduurd. Ik stuitte op een brok marmer en zag het standbeeld meteen al haarscherp voor me. Even snel besefte ik wat voor een gevecht me wachtte, want het marmer in kwestie was gevaarlijk broos. Alles wat ik aan vakkennis bezit, zal ik nodig hebben om er een geheel van te maken. Maar ik heb diep ademgehaald en ben de Sahara ingewandeld, ook al weet ik dat me ditmaal pas echt de hel wacht.

Over een tijdje in de boekhandel: 'De verboden woorden.' Het gaat over de liefde.

maandag, oktober 05, 2009

De kille stilte van het gemis


'We moeten een teleporteermachine uitvinden,' verzucht ik. 'Net als in Star Trek. Beam me up, Sietse!'
Mijn oudste zoon haalt de schouders op. 'Dat zou miljoenen kosten. Dat kunnen we nooit betalen.'

Als gedachtestreepjes vegen blaadjes over het perron. De toch al lange tweewekelijkse reis duurt vandaag wegens werkzaamheden aan het spoor extra lang. Tussen Eindhoven en Weert zijn bussen ingezet. Nog wacht ons de laatste etappe. Net, in de bus, hebben we erg gelachen. Om de zittingen die los zaten, om zo ongeveer alles van de aftandse stadsbus waarmee de NS ons bedacht had, inclusief de chauffeur die de hele rit lang met steeds weer een nieuwe sigaret uit het zijraampje hing. Maar nu is de herfst ingetreden. Wachten, we staan alweer te wachten.

'Ik wou dat we al thuis waren,' klaagt mijn jongste zoon. Hij ziet er moe uit. Natuurlijk heb ik hem en zijn broer weer veel te laat naar bed laten gaan. Het is ook zo gezellig om ze over de vloer te hebben.
'Als de trein er is, duurt het nog maar tien minuten,' stel ik Bart gerust.

We staan alledrie naar de stoeptegels op het perron te staren, merk ik. Een eenzaam grassprietje trotseert de grijze woestenij alom. Ik krijg slechts één mondhoek iets opgetild. Tien minuten verdorie. Dan moet ik mijn mannetjes weer inleveren en ga ik terug de stilte in. Ik kijk omhoog. Onderweg is het alleen maar grijzer geworden. Nu is de zon helemaal verdwenen. Straks gaat het nog regenen ook. Wat ben ik voor een vader die zijn kinderen dit aandoet?

'Ik baal hier ook van, jongens,' beken ik, 'liever zou ik veel dichter bij jullie in de buurt wonen. Maar ja, ik heb nu eenmaal die baan.'
'Wij hebben ook parkeergarages in de buurt, hoor!' roepen Sietse en Bart bijna in koor. Ik ga door de knieën en trek ze tegen me aan.

We zien de trein aan komen, van de verkeerde kant en met een baard van opwaaiende blaadjes. Ik leg uit dat dit treinstel nu pendelt tussen Weert en Maastricht. Even breekt gesteggel uit over de vraag wie er mag kiezen of we boven of onder gaan zitten. Mijn zoons vinden beiden dat ze aan de beurt zijn. Ik schud het hoofd. Boven, onder, wat doet het ertoe? Die koleretrein betekent afscheid nemen. Krijsend komt het gevaarte tot stilstand.

Vlak voor we instappen, trekt Bart me nog snel aan mijn jas en gunt me een blik diep in zijn blauwe poppenogen.
'Je kunt toch ook met ons meegaan?' stelt hij voor. 'Je mag bij mij onder in het stapelbed.'
Ik bijt zo hard op mijn lip dat het zeer doet.